CD-recensie

 

© Aart van der Wal, maart 2021


Händel: Il pastor fido HWV 8 (sel.) - Apollo e Dafne HWV 122

Mhairi Lawson (Dafne), Callum Thorpe (Apollo), Ensemble Marsyas o.l.v. Peter Whelan
Linn CKD 543 • 69' •
Opname: juni 2015, North Leith Parish Church, Edinburgh (VK)

   

Eerlijk gezegd loop ik niet per definitie warm voor de muziek van de ‘vroege' Händel, maar als de uitvoering fonkelt en spettert kan ik er uitstekend mee leven. Dat – het is niet de eerste keer – gekozen is voor slechts een aantal delen uit de nogal naïef uitpakkende tragikomedie Il pastor fido (de trouwe herder) is logisch omdat het werk nogal wat stoplappen kent en het zeker niet een zéér geïnspireerde Händel toont. De handeling speelt zich af in het denkbeeldige Arcadië (een bestemming die meer componisten maar ook librettisten en dichters heeft aangetrokken) waar de natuur tot ware lust is verheven, alles er bloeit en groeit, met schitterende bloemen, fruitbomen, kristalhelder kabbelende beekjes,diepe bossen en weelderige panorama's, betoverende vogelgeluiden en altijd mooi weer. De Venetiaan Giovanni Battista Guarini schreef het tot in detail op en publiceerde het verhaal in 1590. Het moet toentertijd maar ook later een grote aantrekkingskracht hebben uitgeoefend, want het werd talloze malen op de planken gezet. Geen wonder dus dat ook Händel zich erover ontfermde. In zijn volledige vorm neemt het werk zo'n tweeënhalf uur in beslag en wie die lange zit aandurft kan prima terecht bij de uitvoering van Le Nuova Musica onder leiding van David Bates op Harmonia Mundi.

Interessanter is evenwel de cantate Apollo e Dafne, met aan de basis een anoniem gebleven libretto dat is gestoeld op de bekende Metamorfosen van Ovidius. Zeker de gymnasiasten onder u zullen tenminste enige van de vijftien boeken als verplichte kost voorgeschoteld hebben gekregen. Deels heeft het veel weg van het Bijbelverhaal Genesis, dat anders dan Metamorfosen uiteraard niet is gestoeld op de Romeinse en Griekse mythologie. Maar wel met de nadruk op ‘deels', want het groots opgezette epos waaiert uit in een bijna niet te overzien aantal verhalen van de meest uiteenlopende aard (wie een consistente verhaallijn zoekt zal bedrogen uitkomen). Er komt nogal wat voorbij, variërende van eenvoudige burgerlieden tot goden, van jagers tot nimfen. Waarbij allerlei - en vanzelfsprekend volkomen onwaarschijnlijke - gedaanteverwisselingen tot ware kunst zijn verheven. Maar ook het wijsgerige ontbreekt niet, zoals in het slotdeel dat is gewijd aan het omnia mutantur, nihil interit, het principe dat niets op aarde en in het heelal hetzelfde blijft, maar dat uiteindelijk niets verloren gaat. Latijn is de voertaal, maar gelukkig zijn er uitstekende vertalingen, ook in het Nederlands, beschikbaar.

Het anoniem gebleven libretto van Apollo e Dafne werd door Petrarca opnieuw verteld in diens Canzoniere en daarop is het werk van Händel gebaseerd. Apollo heeft zojuist de monsterlijke Python verslagen en het volk van Delphi bevrijd. Het recitatief waarmee het opus een aanvang neemt spreekt al gelijk boekdelen: Apollo die zich trots op de borst klopt omdat hij met zijn pijl en boog de aarde heeft verlost van de verschrikkingen (‘Pende il ben d'universo, da quest'arco salutar'). Dat hij, Apollo door niets en niemand kan worden verslagen, zelfs macht heeft over Cupido (zoals we kunnen horen in de tweede aria: ‘Spezza l'arco e getta l'armi'). Natuurlijk zint Cupido op wraak en is het momnt daar dat de nimf Dafne haar intrede doet. Het levert prompt een kostelijke aria op: ‘Felicissma quest'alma'. En zo gaat het verder in een discours waarin duidelijk blijkt dat Händel niet alleen de dramatische smaak te pakken heeft, maar dat hij ook de muzikale spanning erin weet te houden.

Händel componeerde de wereldlijke cantate vrij vroeg in zijn loopbaan als componist, tussen 1709 (of mogelijk zelfs eerder) en 1710, maar hij geeft daarin toch al duidelijk blijk van zijn aanstormende dramatische talent in zowel de uitwerking van de soli als de duetten, naast zijn niet te versmaden instrumentatiekunst. Hij wist de beide personages kleurrijk te karakteriseren en hij voelde bovendien goed aan welk instrumentaal raffinement daarvoor daarvoor in de strijd moest worden geworden.

De niet gebruikelijke papiersoort die Händel voor Apollo e Dafne gebruikte is dezelfde als voor zijn Agrippina, wat doet vermoeden dat bij de cantate in Venetië niet heeft voltooid, maar heeft meegenomen naar Hannover om het werk daar te reviseren en te voltooien. In 1710 was Händel namelijk in dienst getreden als kapelmeester van de keurvorst, de latere koning George I van Engeland.

De ouverture voor Apollo e Dafne heeft de tand des tijds niet overleefd. In plaats daarvan wordt soms gekozen voor een passende ouverture uit een ander werk van Händel, maar daarvan heet Peter Whelan, de leider van het Ensemble Marsyas, afgezien. De cantate begint dus direct met het inleidende recitatief, wat uiteraard geen al te logische indruk maakt, maar wel overeenkomstig de post-händeliaanse werkelijkheid is.

Het is een uitstekende uitvoering geworden met de innemende en bij vlagen betoverende, zij het incidenteel wat puntige nimf van de sopraan Mhairi Lawson en een uiterst sonore en solide Apollo van de soepele bas Callum Thorpe. De scherp geprofileerde instrumentale bijdragen mogen er eveneens zijn: de hout- en koperblazers heerlijk gekruid, de pauken pregnant aanwezig en met een magnifieke strijkersklank (waarin de concertmeester, Cecilia Bernardini, ongetwijfeld de sturende hand zal hebben gehad). Peter Whelan, van huis uit fagottist, toont zich ook uitermate bedreven in het klavecimbelspel. Hij leidt het ensemble bovendien met vaste, spirituele hand, schuwt het drama in Apollo e Dafne bepaald niet, maar geeft aan de andere zijde van het expressieve spectrum tevens het nodige pastorale cachet en de vereiste lichtvoetigheid aan Il pastor fido. De fraaie Linn-opname bevestigt het positieve beeld.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links