![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2009
|
||||||
Górecki: Life JourneyVier Préludes voor piano op. 1 (1955) - Toccata voor twee piano's op. 2 (1955) - Drie liederen op. 3 (1956) - Variaties voor viool en piano op. 4 (1956) - Concert voor 5 instrumenten en strijkkwartet op. 11 (1957) - Twee geestelijke liederen op. 30 (1971) - Requiem voor een polka, voor piano en 13 instrumenten op. 66 (1993) - Valentijnsstuk voor solofluit en handbelletjes op. 70 (1996). Ronan Collett (bariton), Stephen de Pledge en Evelina Puzaite (piano), Thomas Kemp (viool), Anna Wolstenholme (fluit), Owen Gunnell (handbelletjes), Chamber Domaine o.l.v. Thomas Kemp. Landor Records Lan 287 • 70' • Op. 3, 4, 11, 30 en 70 verschijnen voor het eerst op cd In 1992 kreeg de Poolse componist Henryk Mikolaj Górecki (1933) plotsklaps wereldbekendheid met zijn al in 1976 gecomponeerde Derde symfonie (Symfonie van droevige liederen). Het intense, lyrische werk haalde zowaar de hitlijsten en binnen een jaar gingen er meer dan een miljoen cd's van over de toonbank. Op het hoogtepunt van deze hausse stond het zowaar op de zesde plaats in de Engelse poplijsten, vlak achter Paul McCartney. Natuurlijk was er kritiek, werd de muziek in 'muziekkritische kringen' afgedaan als suikerzoet en sentimenteel, maar dat was niet meer dan een rimpeling in de bliksemsnel groeiende bijval van vooral de jonge generatie. De symfonische vorm was nog steeds springlevend en mooie melodieën mochten weer! Dat eerste was niets nieuws (Hans Werner Henze had nota bene al acht symfonieën geschreven), maar het tweede natuurlijk wel: de componerende 'onmelodieuze' avant-garde had in dit geval het onderspit moeten delven. Het belangrijkste kenmerk van Górecki's jeugd was de armoede die zo kenmerkend was voor het Poolse platteland. Maar hij had geluk, want een violist in zijn geboortedorp Czernica zag wel wat in de jongen en bracht hij hem de eerste muzikale beginselen bij. De weg leidde naar het conservatorium in Katowice, waar Górecki compositieles kreeg van Boleslaw Szabelski, eens leerling van de grote Karol Szymanowski. Górecki's kennismaking met de reeksentechniek van de Tweede Weense School in de tweede helft van de jaren vijftig resulteerde in het Concert voor 5 instrumenten en strijkkwartet, waarin Górecki zich voor het eerst van de 'objectieve' twaalftoonstechniek bedient. Kort daarna vond Górecki, evenals zijn landgenoot Krzysztof Penderecki, aansluiting bij de Poolse School, die niet geïnteresseerd was in melodie en harmonie, maar juist wel in de ontwikkeling van nieuwe klankkleuren. Het gevolg was een ongekende kakofonie, waaruit reusachtige klankzuilen omhoog rezen, clusters die agressief tegen elkaar botsten en waarvan de lagen als schrille dissonanten over elkaar waren gelegd. Voor de lyriek was geen plaats ingeruimd, voor een bijna gewelddadige klanktaal des te meer. Górecki's orkeststuk Scontri werd tijdens de première in 1960 dan ook van alle kanten beschimpt en met de grond gelijkgemaakt. Górecki moet ergens in dat decennium hebben begrepen of gevoeld dat zijn componeren zich op een doodlopende weg bevond, want aan het einde van de jaren zestig maakten de dissonante ‘aanvaringen' geleidelijk plaats voor een 'vriendelijker' discours, hoewel zijn in 1972 gecomponeerde, op teksten van Copernicus gestoelde, als uit een blok graniet gehouwen Tweede symfonie ( Kopernikowska ) wel de Poolse folklore in het vaandel draagt, maar toch niet is verstoken van de avant-gardistische klanktaal, zij het dat het door de sopraan en bariton gezongen gregoriaans en byzantijns voor een sterk verzachtend kader zorgt. Het is een werk vol gelaagde contrasten, dat qua opzet en uitwerking per saldo een grotere oorspronkelijkheid uitstraalt dan de met fondantklanken overladen Derde symfonie.
In de laatste drie decennia is Górecki trouw gebleven aan de sterke contrastwerking die zijn muziek door de jaren heen had gekenmerkt. In de jaren negentig greep hij echter terug op het oude en vertrouwde, zonder daarbij echter zijn componeerstijl al te zeer geweld aan te doen. In het Requiem voor een polka schemert weliswaar de negentiende eeuw door, maar het eigen artistieke profiel is er evengoed als een forse dosis Szymanowski, naast melodieën uit zijn geboortestreek. En is het Górecki die over de materie de eigen heer en meester blijft. Bij hem is de stap van het lyrische naar het banale of zelfs hilarische bovendien heel klein, een kenmerk dat ook de muziek van Gustav Mahler niet vreemd is, maar bij Górecki op geheel andere wijze tot gelding komt. Górecki's muziek kent geen strakke conceptuele vormen. Hij lijkt te componeren zonder zich zelfs van een specifieke vorm bewust te zijn; of hij neemt die welbewust op de hak. Hij is meer geïnteresseerd in de doelmatigheid van de muziek dan in de vorm ervan, om het even of het de melodische microkosmos, de doordringend ritmisch geordende ostinati of de dissonante klankblokken betreft. Zelf zei hij erover dat hij sinds de tweede helft van de jaren negentig niet meer zo nadacht over de structurele aspecten, maar dat hij zich alleen nog afvroeg in welke vorm hij zijn noten moest gieten. De scherpe tegenstellingen in Górecki's muziek vinden mogelijk hun oorsprong in de lijdensweg die hij tijdens het communistische bewind moest ondergaan. Tekenend is wel dat hij aan die periode niet meer herinnerd wil worden. Waren Penderecki en Witold Lutoslawski in staat om dankzij hun diplomatieke gaven uit de gure politieke wind te blijven, Górecki daarentegen gaf zijn gemoed lucht, wat hem op repressieve maatregelen tegen hem kwam te staan. Zo werd hij in 1979 als rector en docent aan het Karol Szymanowski Conservatorium van Katowice on1976tslagen, nadat hij publiekelijk had geprotesteerd tegen het besluit van de Poolse regering om paus Johannes Paulus II een bezoek aan de stad te weigeren. Als reactie daarop componeerde hij het motet Beatus vir dat - vreemde speling van het lot - kort daarna in Krakow voor het eerst werd uitgevoerd...ter gelegenheid van het bezoek van de paus aan de stad in 1979. In ons land heeft Reinbert Leeuw door de jaren heen een stevige lans voor Górecki's muziek gebroken, zijn muziek dikwijls op het programma gezet, maar bij het grote publiek is hij - met uitzondering van die Derde symfonie - toch vrijwel onbekend gebleven. Het is daarom goed om op deze cd niet alleen een aantal werken uit zijn eerste periode tegen te komen, maar ook enige uit de jaren negentig. Het is dus met recht een Life Journey. Bovendien worden deze werken niet alleen heel fraai en bevlogen uitgevoerd, maar er is zelfs sprake van vier(!) discografische primeurs: op. 3, 4, 11, 30 en 70 verschijnen met deze uitgave voor het eerst, hoe ongelooflijk dit misschien mag klinken. De opname (Potton Hall, Suffolk, 2008) klinkt als een klok. Tja, wat wil je met Tony Faulkner aan het opnametechnische roer... index |
||||||