CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2021
|
Les Arts Florissants heeft zich onder leiding van de tenor Paul Agnew (hij neemt meer en meer de plaats in van de inmiddels 76-jarige oprichter van het ensemble, William Christie) een zeer nobel maar ook bijzonder veeleisend doel gesteld: de integrale vastlegging van de madrigalen van Carlo Gesualdo (1566-1613), waarvan nu het tweede deel met de boeken III en IV is verschenen (het eerste deel met de boeken I en II verscheen in 2018 en werd door mij hier besproken). Misschien nuttig om nog even te memoreren wat een madrigaal (matricalis in het Latijn) precies is, want daarover bestaat merkwaardig genoeg onvoldoende eenduidigheid. Het is eenvoudig samengevat een polyfoon (dus meerstemmig) profaan (dus niet kerkelijk) lied dat zich vanuit de Renaissance en de Vroegbarok ontwikkelde met als voornaamste uitgangspunt het op een muzikaal-illustratieve wijze tot uitdrukking brengen van de (niet religieuze) tekst. Wat dus tevens aangeeft dat ook de tekst en de verstaanbaarheid ervan van groot gewicht is. Mogelijk is het misverstand ontstaan omdat het madrigaal al in de Middeleeuwen als genre voorkwam, doch als zodanig niets gemeen heeft met het zestiende-eeuwse madrigaal zoals dat in Italië tot wasdom kwam en al spoedig grote delen van Europa veroverde. Het is dus dit meerstemmige madrigaal (om de uitdrukkingskracht te verhogen was tien- tot twaalfstemmig zelfs geen uitzondering!) dat door Gesualdo naar grote hoogte werd gevoerd. Naarmate de tijd vorderde werd het madrigaal - men wilde nu eenmaal méér en de mogelijkheden waren er - voorzien van een (vaak rijke) instrumentale begeleiding met tegelijkertijd de uitdunning van de vocale stemmen (wat dus tevens kon betekenen dat het belang van de tekst daardoor afnam). De weg van het (solo)madrigaal voerde uiteindelijk naar de (solo)cantate. Igor Stravinsky (1882-1971) keek niet alleen ver vooruit, maar ook achterwaarts, wat niet alleen blijkt uit zijn voortreffelijke Pergolesi-bewerkingen, maar ook uit het muzikale monument dat hij in 1966 voor Gesualdo oprichtte: de balletmuziek 'Monumentum pro Gesualdo', naar aanleiding van het vierhonderdste geboortejaar van de grote Italiaanse madrigalist. Dat was in de tijd dat - voluit - Carlo Gesualdo (principe) de Venosa - als componist nog nauwelijks in de belangstelling stond. Al wist menigeen wel van de bloederige taferelen die zich op het paleis hadden afgespeeld: Gesualdo als de 'principe assassino', de prinselijke moordenaar die op bloeddorstige wijze wraak nam op zijn overspelige echtgenote en haar minnaar. Hun beide ernstig verminkte lichamen liet hij buiten het paleis opstellen, alsof het om een publiek vermaak ging... De madrigalen van Gesualdo behoren zonder enige twijfel tot de lastigste in het genre. Waar nog bijkomt dat ze onderling (het verschilt per 'libro') alleen al in stilistisch opzicht grote verschillen vertonen. Sterker nog, vanaf Boek III, ontstaan in het Italiaanse Ferrara in 1595, voltrekt zich zelfs een ware stilistische transformatie, toen sterk beïnvloed door Gesualdo's gewijzigde smaak en daardoor andere keuze van de gedichten. Wat tevens laat zien welk groot belang deze prins aan niet alleen de tekst maar ook aan de tekstbehandeling hechtte. De overwegend pastorale en galante kenmerken van de Boeken I en II hebben in Boek III plaatsgemaakt voor een aanmerkelijk donkerder, op sommige punten zelfs duistere stemming waarin ook het macabere en morbide - de tekst laat er geen misverstand over bestaan - een belangrijke plaats innemen. Het 'gevoel' (hoe subjectief het begrip ook mag zijn) heeft aan intensiteit gewonnen, de werkstructuur en de verbinding tussen woord en noot zijn meer complex. Wat zich ook aandient is naast de diepere gelaagdheid het naast elkaar plaatsen van de verschillende, op de tekst geënte melodielijnen. Daarbij toont Gesualdo zich tegelijkertijd een ware meester in het 'chiaroscuro', het clair-obscur zoals we dat ook van de schilderkunst zo goed kennen. En dat alles in een naar vorm en inhoud volmaakte symmetrie. Boek IV (Ferrara, 1596) toont ons de verdere uitvergroting van deze stijlbreuk die - anders dan in Boek III - zich nu afspeelt rond bewust gezochte contrastwerking die zich vrijwel uitsluitend afspeelt in een onderwereld vol lugubere verbeelding, met zijn dodenriten, hallucinaties en onstuimige zielenroerselen. Het moet in die tijd als ondragelijk zijn ervaren, want er ligt in deze madrigalen zoveel pijn, geweld en dood opgesloten dat alleen de scherpst denkbare dissonanten en een voortdurend onrustige chromatiek deze duistere wereld echt kunnen verklanken. Gesualdo schiep daarmee nieuwe muziek in de ware zin van het woord, wat - omdat zij zoveel eeuwen achter ons ligt - maar al te gemakkelijk over het hoofd wordt gezien. De consequenties in de huidige tijd laten zich raden: de extreem hoge eisen die aan de uitvoering van deze muziek gesteld worden, zowel in stilistisch als in technisch opzicht. En van de toch al zozeer door schurende dissonanten 'verwende' luisteraar het voor deze madrigalen vereiste inlevingsvermogen (dat feitelijk zou moeten beginnen bij het serieus bestuderen van de teksten). Alleen een topensemble dat de vocale techniek tot in het kleinste detail (stemvoering, balans, individualiteit versus samenhang enz.) beheerst, is bij machte om het vereiste drama en de betovering op te roepen waar deze sublieme madrigaalkunst om vraagt. En dan bovendien in de wetenschap dat alleen al vanuit het oogpunt van perceptie ééuwen dienen te worden overbrugd, wat alleen lukt als tekst en muziek in deze door Gesualdo volmaakt gegoten kunstvorm tot waar léven wordt gewekt. Maar ook: aan krachtige expressie heb je per saldo niets als het technisch discours te wensen overlaat, het essentiële evenwicht tussen de verschillende zangstemmen (dus ook melodielijnen) wordt verstoord, maar ook als door een te strakke aanpak het dramatisch effect wordt ondergraven. Het kan dus nooit uitmonden in een kwestie van schipperen tussen het een en het ander, maar uitsluitend gedragen door de praktische uitwerking van een visie die uitgaat van de beheersing van de voor de madrigaalkunst vereiste zangtechniek. Agnew, zelf een gelauwerde zanger met veel ervaring in dit repertoire, laat al die verschillende lijnen schijnbaar ongedwongen uit elkaar lopen, zoals hij er ook in slaagt om ze weer harmonieus naar elkaar toe te laten bewegen. Nergens wordt het cosmetische element overdreven waarde toegekend, terwijl wel waar vereist wordt aangescherpt, de dissonant menigmaal als ankerpunt dienend. Niet alleen Stravinsky richtte een monument op voor Gesualdo, maar ook Les Arts Florissants onder leiding van de bezielde Paul Agnew. Maar het uiteindelijke resultaat zou toch zijn tegengevallen, ware het niet dat de door Laurent Fracchia verzorgde registratie ook ditmaal ronduit schitterend is. index |
|