CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2008 |
||||||
Elgar: Vioolsonate in e, op. 82. Elgar/Szigeti: Serenade - Adieu. Grieg: Vioolsonate in c, op. 45 nr. 3 Grieg/Siem: Hjertets Melodier op. 5. Charlie Siem (viool), Andrei Korobeinikov (piano). Challenge Classics CC 72293 • 58' • Afgezien van het feit dat het vorig jaar 150 jaar geleden was dat Elgar het levenslicht zag en Grieg honderd jaar eerder was overleden is de combinatie Elgar/Grieg ook in andere opzichten zo vreemd nog niet. Beiden werden in hun land (Elgar in Engeland en Grieg in Noorwegen) min of meer als nationale helden beschouwd, ze waren bevriend met de Engelse componist Frederick Delius en ontvingen een eredoctoraat van de universiteit van Oxford (Elgar in 1905, Grieg in 1906). En toeval of niet, de eerste radiouitzending van de BBC met orkestmuziek van Elgar bevatte eveneens Griegs Peer Gynt suite. Edvard Grieg (1843-1907) was niet zozeer de componist van de grote vorm (zo mislukte een operaproject jammerlijk en werd het niets met zijn Eerste symfonie), maar had zich - evenals bijvoorbeeld Frédéric Chopin - gespecialiseerd in het miniatuur en dan vooral gestoeld op gemakkelijk aansprekende Noorse volksmelodieën. Zijn zoektocht naar en het gebruik in zijn composities van de nationale muzikale folklore deelde hij met vele componisten, waaronder Albéniz, De Falla, Granados, Glinka, Dvorák, Sibelius en ... Elgar. Onder meer Janácek, Kodály, Bartók, Ravel, Debussy, Stravinsky en Copland zouden nog in dat voetspoor volgen. Grieg speelde in de lyriek zijn hoogste troeven uit. Zijn muziek kent sterke contrasten noch revolutionaire ideeën en lijkt er toch met name op gericht te zijn om te behagen, het oor van de luisteraar te strelen en de ziel te beroeren. Muzikale gelegenheidspoëzie van het hoogste niveau, aldus de Duitse musicoloog en componist Ferdinand Hermann Kretzschmar (1848-1928) in zijn Einführung in die Musikgeschichte (1920). Griegs contacten met zowel Rikard Nordraak, een van de belangrijkste voorvechters van een Noorse Nationale School en componist van het volkslied, als de dichters en toneelschrijvers Bjötjerne Björnson en Hendrik Johan Ibsen (hij schreef het toneelstuk Peer Gynt, waarbij Grieg de muziek componeerde) vormden zonder enige twijfel een belangrijke stimulans op de weg naar de muzikale verwerking van de vele nationale elementen. Griegs statuur als 'nationale componist' deed weinig onder voor die van de Noorse fjorden. Hij werd alom geprezen en gewaardeerd, maakte vele vrienden (o.a. met de in Rotterdam wonende Nederlandse componist Julius Röntgen) en gaf als pianist een groot aantal concerten. Moest Beethoven zich nog geen halve eeuw eerder nog behelpen met de vrijwillige bijdragen van een aantal adellijke vrienden en bewonderaars, Grieg kon reeds als vijfendertigjarige gearriveerde componist tot zijn dood rekenen op een soort staatspensioen, dat de Noorse regering hem had verstrekt. Daarnaast ontving hij gelden uit zijn composities en genoten hij en zijn echtgenote inkomsten uit hun vele concertoptredens in binnen- en buitenland.
Griegs muziek was eerder verwant aan de gedachtewereld van Schumann dan aan die van Richard Strauss en Richard Wagner. Hij had tijdens zijn vele buitenlandse reizen kennis gemaakt met de diverse muzikale stromingen en o.a. Brahms, Tsjaikovski en Liszt ontmoet. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw kwam de muziek van Grieg in West-Europa weer in de belangstelling te staan. Kort na zijn dood begon de opmars van de Tweede Weense School (Schönberg, Berg en Webern), kwamen Bartók en Stravinsky in beeld en was er weinig aandacht meer voor de romantisch getinte, enigszins 'zoetige' muziek van de componist uit Noorwegen. Vanaf de jaren zestig waren het Mahler en Sjostakovitsj die althans in discografisch opzicht hun hegemonie vestigden. Elgar Bij Elgar lagen de kaarten bepaald anders. In tegenstelling tot zijn tijdgenoten en navolgers Vaughan Williams, Stanford, Parry, Delius, Butterworth en Harty (die het Ierse natuurlandschap en de elementen zo beeldend in kaart wist te brengen) hield Elgar zich niet of nauwelijks met de typisch Engels georiënteerde volksmuziek bezig, maar richtte zijn blik op het Europese vasteland, en dan met name op Duitsland. Elgars muziek is althans deels stellig schatplichtig aan die van Brahms en Wagner. . De zozeer aan het pittoreske Sussex verknochte muziekaristocraat was - in tegenstelling tot Grieg - zowel een meester in de kleine als in de grote vorm. In ons land kwam de muziek van Elgar niet veel verder dan de Enigma-variaties, het Viool- en het Celloconcert, enige Pomp and Circumstance marsen en de Serenade voor strijkers, maar zijn muziek staat wel in het collectieve Engelse geheugen gegrift. Sterker nog, er is na Purcell geen Engelse componist meer geweest wiens muziek zo tot de verbeelding heeft gesproken en nog spreekt. In Engeland wel te verstaan. Op het liturgische vlak heeft Elgar ook zo het een en ander aan grootschalige werken achtergelaten, getuige zijn The Apostels, The Kingdom en The Dream of Gerontius (waarin we ingrediënten uit Wagners Parsifal tegenkomen). Maar ook zijn drie symfonieën (de laatste bleef onvoltooid achter, maar werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw gecompleteerd door Anthony Payne) en zijn symfonische studie Falstaff mogen er zijn. De Eerste Wereldoorlog liet zijn sporen na in het reeds genoemde Celloconcert, maar ook in een aantal kamermuziekwerken, waaronder de op deze cd vertolkte Vioolsonate in de donkere toonsoort e-klein. Waarom Elgars muziek in ons land zo stiefmoederlijk wordt bedeeld is niet gemakkelijk te verklaren. Het idioom spreekt, hoewel verre van kinderachtig, tamelijk gemakkelijk aan, de instrumentatie is hoogst origineel, het melodische en harmonische discours vaak zeer verrassend, met een geprofileerde ritmische puls. Maar mogelijk ligt de Engelse muziek ons van nature wat minder. Omgekeerd zagen we pas laat in Engeland de opkomst van de werken van bijvoorbeeld Anton Bruckner en Richard Strauss, waar die in ons eigen land al vele decennia eerder een belangrijke plaats op de concertpodia hadden veroverd. Na de dood van zijn echtgenote in 1920 ging het met Elgars creativiteit al snel bergafwaarts, al bleef hij wel dirigeren. Hij behoort zeker tot de componisten die de beste pleitbezorgers van eigen werk waren, zoals de opnamen van Elgar als dirigent laten horen. Het is niet zo gemakkelijk om de stilistische kenmerken van Elgars muziek goed te duiden. In de kern draait het om een in grootse stijl opgetrokken nobele, zo niet verheven lyriek die wordt afgewisseld door een menigmaal bijna verzengende dramatiek, waarbij elementen als licht en schaduw, sterk aangezette contrasten en de fenomenale kunst van het orkestreren om de voorrang strijden. Het is muziek met kameleontische eigenschappen, die niet zelden een melancholieke sfeer uitstraalt en herinneringen oproept aan voorbij tijden. Elgars muziek heeft niets met de 'neue Sachlichkeit' van doen, is niet nuchter objectiverend, maar warm en betrokken, met een sterk romantische inslag, zoals we eveneens in de Vioolsonate kunnen terugvinden. Gevoelens zijn er niet om weg te stoppen, maar om ze te etaleren, menigmaal nobilmente, zoals Elgar het in zijn partituren zo vaak aanduidde. Uitvoering Volgens de toelichting in het cd-boekje zijn er duidelijke overeenkomsten tussen deze beide vioolsonates aan te wijzen, maar ik ben zo vrij daar anders over te denken. Sasha Siem komt niet veel verder dan de vaststelling dat zowel Grieg als Elgar daarin afstand namen van het 'muzikale nationalisme' en dat er in hun gebruik van melodieën en harmonieën stilistische parallellen te vinden zijn. Ik denk niet dat die stelling kan worden volgehouden. Grieg gebruikte in zijn drie vioolsonates wel degelijk folkloristische elementen, terwijl Elgar was weliswaar altijd een typische plattelander gebleven, maar als componist zijn blik ver buiten Engeland had uitgestrekt. Zelfs zijn uitgesproken patriottische werken hebben een onmiskenbare kosmopolitische lading. Merkwaardig is bovendien dat Siem beide componisten als 'miniaturisten' aanduidt, wat van Elgar met geen mogelijkheid kan worden gezegd. Evenmin kan worden beweerd dat beide componisten door het gebruik en de ontwikkeling van soortgelijke intervallen en harmonieën dicht bij elkaar stonden. Haydn, Mozart en Beethoven deden dat precies zo, maar daarmee houdt de overeenkomst op. Daar gaat het immers niet om. Van belang is slechts binnen welke kaders de klassieke vormen werden gehanteerd, en daarin verschillen de beide vioolsonates als de dag van de nacht. In de doorwerking in de hoekdelen bouwde Elgar - evenals Beethoven dat vaak deed - de spanningen juist op rond de subdominant op en exploreerde hij niet alleen verder weg gelegen toonsoorten, maar creëerde hij 'onderweg' zelfs geheel nieuwe themavarianten. Grieg daarentegen ging schematischer te werk, hij bleef na de expositie, in de ontwikkelingsfase, doelbewust dichter bij huis, met als gevolg dat het vormschema aan strakkere grenzen gebonden werd. Wat van de sonates wel kan worden gezegd is dat ze toch wel enigszins gebukt gaan onder romantisch getinte wijdlopigheid. De wel al te zeer uitgesponnen finale van de Elgar-sonate lijkt bovendien meer op een lappendeken, waarbij herhaaldelijk een ander vertrekpunt wordt gekozen. Het openingsdeel is weliswaar breed opgezet, maar hechter geconstrueerd, met een wel zeer uitdrukkingsvolle romance tussen de beide hoekdelen, die sterk aan Brahms doet herinneren. Maar het gaat tenslotte toch om het klinkende resultaat en dat is wat deze vertolkingen betreft niet gering. Een vlekkeloze techniek schept hier de ideale ruimte voor fijngeslepen melodiebogen die door een ragfijn lijnenspel met elkaar worden verbonden. De gedifferentieerde textuur en de pregnante ritmiek leveren een onweerstaanbare frisheid op die optimaal contrasteert met de lyrische episodes. De verscheidenheid aan klankkleuren brengt expressieve verdieping waarbij pathos en sentimentaliteit buiten de deur worden gehouden. De beide 'Hjertets Melodier' ('Melodieën uit het hart') zijn bewerkingen van Charlie Siem van enige liefdesliederen voor sopraan en piano op teksten van Hans Christian Andersen ('Twee bruine ogen' en ' Je kunt de eeuwige koers van de golven niet begrijpen'). De overeenkomsten met de liederen van Schumann zijn evident, hoewel Grieg wel degelijk hierin zijn eigen weg gaat. Twee andere bewerkingen ronden dit programma af: zowel de charmante Serenade als Adieu waren oorspronkelijk schetsen voor piano. Pas in 1932 kwamen ze bij Elgars uitgever, Keith Prowse, terecht, die de violist Joseph Szigeti vroeg om ze voor viool en piano te bewerken. De opname werd in juni 2007 in Dunwich in het graafschap Suffolk gemaakt. De bekende producer Andrew Keener stond borg voor een opname die de Guarneri-viool (1735) en de grote Steinway in een fraai perspectief plaatst. Dit is zonder meer een bijzonder aantrekkelijke uitgave met meer gradaties in het spel dan de onlangs eveneens op Challenge Classics verschenen opname van het duo Van Keulen/Brautigam. index | ||||||