CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2021 |
Antonín Dvorák (1841-1907) dankt zijn bekendheid vooral aan de Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe Wereld' en zijn Celloconcert. De operaliefhebbers zullen primair aan Rusalka denken en de beter ingewijden aan onder meer het Requiem, het Stabat Mater, de Zevende en Achtste symfonie, en uiteraard de Slavische dansen. Ze vormen alle tezamen echter niet meer dan het topje van de ijsberg. Zo zijn de complete pianowerken volledig ingesneeuwd door zowel de tijd als een gebrek aan belangstelling, een lot overigens dat met een groot aantal andere werken van deze grote Bohemer wordt gedeeld. Zelfs briljante composities als het Viool- en Pianoconcert staan nog ver in de schaduw van wat als zijn ‘populaire' werken wordt beschouwd. Dan dienen we voorts, althans wat een dergelijke zifting betreft, nog een onderscheid te maken tussen wat op het podium en wat in de studio klinkt. Zo maken de pianowerken geen deel uit van het concertrepertoire en klinkt hoogstens daaruit een min of meer willekeurig gekozen miniatuurtje als toegift. En dan nog zullen de meeste bezoekers niet meekrijgen om welk stukje het op dat moment gaat, want het is mijn ervaring dat als de pianist het aankondigt er in de zaal geen jota van te verstaan is. “Ken jij dit stuk?” hoor ik dan na afloop fluisteren. Waarom Dvoráks pianowerken vrijwel onbekend zijn heeft uiteraard een of meerdere redenen, al we kunnen er hoogstens naar gissen. Bijvoorbeeld dat er zich qua speelduur geen echt substantiële stukken tussen bevinden. Wie er toch naar op zoek gaat komt niet veel verder dan op. 36 (Thema & Variaties), op. 8 (Silhouetten), op. 98 (Suite) en op. 101 (Humoresques); en dan nog vallen ze in kleine deeltjes uiteen. Het is wonderlijk dat Dvorák geen enkele sonate heeft gecomponeerd, terwijl hij wel degelijk de grote vorm beheerste en de pianowerken zijn gehele werkzame leven omspannen. Maar afgezien daarvan: geen enkele liefhebber kan de juweeltjes ontgaan die de componist voor hem in het vooruitzicht stelt. Want deze stukken mogen dan wel niet excelleren qua expressieve expansie, ze bieden wel melodische fonkeling en een levendige ritmiek, uiteraard mede ingegeven door de Boheemse muzikale folklore die of prominent of vanachter de coulissen hun opwachting maken. Dat geldt dan vooral voor de vele opdrachtwerkjes die zich als kleinoden in deze hoorn des overvloeds aandienen. Het is dus met de opnamen van het Dvoráks complete pianowerk bepaald niet dik gezaaid. Naast deze box van Brilliant Classics is er bij mijn weten alleen nog de eveneens integrale Supraphon-uitgave uit 1999 (toevallig hetzelfde jaar) met de zeker niet onverdienstelijke Tsjechische pianist Radoslav Kvapil. De interpretatieve verschillen tussen de beide pianisten spelen zich vooral af wat betreft tempi en accentuering in linker- of rechterhand. Met de Oekraïense pianiste Inna Poroshina bent u in ieder geval uitstekend uit, want zij speelt deze miniaturen met veel verbeelding, scherp omlijnd en met strik heldere stemvoering. Ze speelt bovendien met een bijna intuïtieve, poëtische inslag, weet met de verschillende stemmingsbeelden uitstekend raad, houdt een vloeiend betoog en gebruikt het rubato terecht als een volkomen natuurlijk stijlelement. Voeg daarbij de ritmische vitaliteit en de inventieve kleuringsaccenten en u begrijpt dat u met deze set uitstekende vertolkingen in huis haalt (of uit uw modem trekt). De opname is, hoewel niet nieuw (eind jaren negentig reeds verschenen op het label Ess.a.y, waarvan de licentie door Brilliant Classics werd overgenomen), eveneens uitstekend geslaagd. Kortom, voor de spreekwoordelijke grijpstuiver haalt u niet alleen het complete pianowerk van Dvorák in huis, maar bovendien in uitstekende vertolkingen en met een fraaie vleugelklank (zo te horen vermoed ik een Steinway). index |
|