CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2017
|
Ik was nog maar net aan de tekst van deze recensie begonnen toen het bericht binnenkwam dat Jirí Belohlávek was overleden. Hij werd 71 jaar. De laatste keer dat ik hem aan het werk zag was op 21 april jongstleden, in de Rotterdamse Doelen, waar hij het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor voorging in hetzelfde werk als op deze nieuwe Decca-uitgave: het Stabat Mater van Antonín Dvorák. Deels was het toen een puur Tsjechische aangelegenheid: de sopraan Katerina Knezíková, de alt Katerina Jalovcová, de tenor Pavel Czernoch en de bas Jan Martinik waren evenals Belohlávek en zeker niet te vergeten de componist(!) allen Tsjechen. Ik had beter moeten weten: er circuleert genoeg beeldmateriaal op het internet die me had kunnen voorbereiden: was dit echt Belohlávek die op het podium verscheen? Geen spoor van de gedrongen gestalte met die stevige grijze krullenbol, maar broodmager, intens bleek en volkomen kaal. Ik stond versteld, maar later begreep ik dat Belohlávek al geruime tijd ernstig ziek was en dat ondermeer intensieve chemotherapie zijn tol had geëist. Dat liefdevolle karakter vinden we ook terug in de onlangs door Decca uitgebrachte release, hoewel het werk in maart 2016 werd opgenomen, dus een jaar vóór die gedenkwaardige uitvoering in Rotterdam. De indruk is evenwel dezelfde: warm, liefdevol, breekbaar ook, langzaam (Dvoráks metronoomcijfers gelden niet, het openingsdeel neemt maar liefst bijna 20 minuten in beslag), zo langzaam zelfs dat één schijf niet genoeg was. Dat langzame tempi niet per se nadelig hoeven uit te pakken hebben meerdere dirigenten bewezen. Ik noem in dit verband slechts Celibidache, Giulini en Klemperer. De articulatie kan er zelfs wel bij varen, wat ook geldt voor de doorzichtigheid in de polyfone passages. Essentieel is wel dat de onderhuidse spanning intact blijft, de spanningsbogen er niet onder lijden. En dat, zeker in een groots werk als dit sprake is van een overtuigend concept. Wat ook betekent dat de tempi zich logisch verhouden tot de algehele klankarchitectuur, wat hier gelukkig duidelijk het geval is. Een belangrijk winstpunt van deze uitvoering is het sublieme solistenkwartet dat borg staat voor een van de fraaiste bijdragen ooit. Ook op het spel van het Tsjechisch Filharmonisch Orkest valt niets aan te merken. Het instrumentale aandeel staat werkelijk als een (Tsjechisch) huis. Dan is er het Praags Filharmonisch Koor dat veel expressieve gloed in deze uitvoering brengt, al maak ik wel een kleine kanttekening bij de Latijnse dictie: die had zeker scherper gedefinieerd mogen zijn. Dat valt in dit geval iets meer op door de volmaakte dictie van de vier solisten. Het is slechts een minuscuul minpuntje dat nauwelijks iets afdoet aan deze fraaie vastlegging van Dvoráks Stabat Mater en die door het overlijden van Jirí Belohlávek tevens nu is uitgegroeid tot een belangrijk document humain. index |
|