CD-recensie

 

© Aart van der Wal, mei 2012

 

 

Dvorák: Zigeunerliederen (Cigánské Melodie) op. 55 - Moravische Duetten (Moravské Dvojzpevy) op. 32 - Bijbelse Liederen (Biblické Pisne) op. 99

Genia Kühmeier (sopraan, op. 55 en op. 32), Bernarda Fink (mezzosopraan, op. 32 en op. 99), Christoph Berner (piano)

Harmonia Mundi HMC 902081 • 66' •

Opname: Teldex Studio, Berlijn, april 2010


Volgens de Engelse muziekhistoricus Charles Burney 1726-1814) was Bohemen in Tsjechië niet minder dan een Europees conservatorium, waar de grote zangers, instrumentalisten en dirigenten vandaan kwamen, naast componisten van naam als Carl Czerny, Georg Benda, Franz Dussek en de broers Franz en Johann Nepomuk Skroup (niet te verwarren met de in Presburg, nu Bratislava geboren Johann Nepomuk Hummel). Dan waren er de mecenassen van adellijke huize zoals de prinsen Lobkowitz en Kinsky (we komen ze later ook bij Beethoven tegen) die over de financiële middelen beschikten om de muziekbeoefening in al zijn geledingen zowel te ondersteunen als te stimuleren. Zo ontwikkelde de Boheemse muziek zich vrij voorspoedig en zelfs tot ver over de eigen grenzen heen, tot in Rotterdam, waar Franz Skroup de eerste 'kapelmeester' werd van de in 1860 aldaar opgerichte 'Hoog-Duitsche Opera' (waar diens allang vergeten opera Die Meergeuse in première ging).

Nadat in 1862 in Praag het Tsjechische Nationale Theater was opgericht gingen veel dichters en componisten uit Bohemen, waaronder de twee bekendste van alle, Bedrich Smetana en Antonín Dvorák, met elkaar aan het werk om nationaal getinte opera's van betekenis te scheppen. De nationale folklore stond volop in de belangstelling, tot in de hoogste artistieke kringen. In de talloze theaterwerken ging het met name om de eigen, rijke geschiedenis, de niet minder rijke natuur en het kleurrijke, doorgaans nogal rooskleurig voorgestelde leven op het platteland, wel of niet met komische onder- of boventonen.

Dvorák heeft misschien wel het belangrijkste stempel gedrukt op de ontwikkeling van de Boheemse kunstmuziek; niet alleen wat zijn symfonisch oeuvre, maar ook zijn kamer- en vocale huismuziek betreft. De Zigeunerliederen en de Moravische duetten vallen in de laatste categorie, de duetten als tijdloze, fijngeslepen juweeltjes waarin de folkloristische kiemcel een vooral lyrisch spel van licht en schaduw in beweging zet, vol vrolijkheid en melancholie, met liefdesgeluk en -leed als het centrale thema. Ze zijn stuk voor stuk kostelijk gevarieerd, met een groot arsenaal van melodische en harmonische wendingen en klankkleuren. De luisteraar wordt getrakteerd op een flitsend wisselspel tussen parallelle tertsen en sexten en kleinschalig gehouden contrapuntische motieven.
Natuurlijk liggen in de Zigeunerliederen de vele clichés op de loer die met deze kunstvorm doorgaans worden geassocieerd en natuurlijk zijn er daarvan best wel een paar te vinden, zoals de gepassioneerde, typisch Slavische toonzetting en de cimbaalimitaties. Echter, de sterke samenhang tussen tekst en muziek met als fundament de toen heersende Oostenrijks-Hongaarse 'bevoogding' van de Tsjechen en hun cultuur, legt de klemtoon bij etnische trots en zelfbewustheid, terwijl er tevens plaats is voor een diep verlangen en weemoed (zoals in het wereldberoemd geworden Kzyz mne stará matka (Liedjes die mijn moeder mij leerde). De syncopische akkoorden in de pianobegeleiding suggereren de treurnis om een voor altijd verloren jeugd.
De Bijbelse Liederen zijn gestoeld op psalmteksten in de dichterlijke interpretatie van de zogenaamde Bible kralická, de Kralitzer Bijbel. Hij componeerde het werk in Amerika, in maart 1894. De tien liederen waren al binnen drie weken voltooid, in een tijdspanne die gekenmerkt werd door slechte berichten over de politieke ontwikkelingen in Europa, maar ook door de dood van Gounod en Tsjaikovski, en zijn medestander en bewonderaar van het eerste uur, de dirigent Hans von Bülow. De grootste tegenslag was evenwel de naderende dood van zijn ernstig zieke vader. In deze miniaturen, waarin de Boheemse cultuur geen moment opflikkert, legt de componist getuigenis af van zijn diepe geloof, met muziek die balanceert tussen hoop en vrees, in het besef dat de mens afhankelijk is van God. Waar Bohemen ontbreekt is de Tsjechisch gestemde retoriek wel in haar volle glorie aanwezig. Ver van zijn geboortegrond sijpelt het verlangen ernaar ook in deze Bijbelse Liederen onophoudelijk door.

Betere pleitbezorgers van deze kostelijke miniaturen dan de sopraan Genia Kühmeier en de mezzo Bernarda Fink, geïnspireerd bijgestaan door Christopher Berner, kan men zich niet wensen. Hier is alles subtiliteit dat de klok slaat en geen sentiment, met Kïhmeier gepassioneerd in de Zigeunerliederen en Fink donker en onopgesmukt in de Bijbelse Liederen. In de duetten mengen de sopraan en de mezzo zich vlekkeloos, terwijl de opname het neusje van de zalm is. Kortom een uitgave om van te watertanden..


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links