CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2009 |
||||||||||||||||||||||||
Györgi (Georges) Cziffra: De studio-opnamen 1956-1986 EMI Classics 50999 213251 2 0 (mono/stereo) (40 cd's) 01 - 02 - 03 - 04 - 05 - 06 - 07 - 08 - 09 - 10 - 11 - 12 13 - 14 - 15 - 16
Een waarschuwing vooraf: deze doos is slechts beperkt verkrijgbaar en de kans is groot dat de daarin opgenomen 40 cd's binnen afzienbare termijn geen 'herdruk' meer zullen beleven. Niet alleen de Cziffra-adepten, maar ook anderen die in deze pianist zijn geïnteresseerd: haast u, laat u zich deze belangwekkende schat niet ontgaan! Wie was de fameuze Hongaarse pianist György Cziffra? (1921-1994). Zijn vader was in hart en nieren een Roma, een van de belangrijkste voorwaarden om het gezin al bij voorbaat in maatschappelijk opzicht op achterstand te zetten. In Hongarije maakte een Roma nu eenmaal nauwelijks kans op een succesvolle maatschappelijke loopbaan, maar in dit geval had Cziffra sr. een niet onbelangrijk ijzer in het vuur: zijn grote muzikaliteit (de zoon had het uiteindelijk van niemand vreemd). Die bracht hem in de jaren twintig naar het Parijs van de grote revues en cabarets, waar hij als virtuoze cimbalist en pianist de kost kon verdienen. Het muzikale talent van György jr. moet niet alleen buitensporig hoog zijn geweest, maar het moet al zeer vroeg zijn herkend. Hoe kan anders worden verklaard dat de negenjarige dreumes, nog in korte broek en met nauwelijks een cent op zak, toch werd toegelaten tot niet minder dan de Franz Liszt Academie in de Hongaarse hoofdstad? Daarmee was hij de jongste muziekstudent ooit die het prestigieuze muziekinstituut tot dan binnen zijn poorten had gehad. Daar ontwikkelde György Cziffra zijn muzikale kwaliteiten die in 1956 eerst Wenen en daarna Parijs aan zijn voeten zou brengen. Cziffra was al vierendertig toen het Parijse publiek voor het eerst met zijn fenomenale pianospel kennismaakte. Het bleek, daar in het Parijse Théâtre du Châtelet, gelijk een voltreffer. De zaal stond bijna letterlijk op zijn kop, het publiek was uitzinnig. Kort daarvoor hadden de Parijzenaars al iets kunnen vernemen van een 'ongekende pianovirtuoos' die enige weken eerder Wenen in zijn ban had geslagen. De superlatieven waren niet van de lucht, er werd om toegangskaarten gevochten. Had het iets met zijn aureool van vrijheidsvechter te maken? Nog in 1950 was hij in een Hongaars strafkamp als steenhouwer tewerkgesteld, nadat hij zijn politieke rebellie tegen het ijzeren communistische regime niet onder de openbare stoelen en banken had gestoken. Nieuw was deze door de staat opgelegde vrijheidsberoving voor hem niet. Een soortgelijke ervaring had hij al eens eerder opgedaan, in de Tweede Wereldoorlog, toen hij als Hongaarse soldaat door het Rode Leger gevangen was gezet. Drie jaar later, in 1953, kwam Cziffra weer op vrije voeten, maar de donkere wolken die zich in toenemende mate boven het land uitstrekten ontgingen hem niet. In 1956 nam hij met vrouw en kind de wijk naar Wenen, juist toen de Hongaarse Opstand op het punt stond in volle hevigheid los te barsten. Zij behoorden tot de 'gelukkigen' die nog net op tijd weg konden komen, voordat het Russische leger de Hongaars-Oostenrijkse grens rigoureus op slot deed. Het jaar 1956 viel samen met Cziffra's definitieve doorbraak in het Westen. Toen hoorde een producer van Pathé-Marconi, het Franse label van EMI, in Boedapest de banden van een opnamenessie van een hem onbekende pianist, met een aantal van Liszts Hongaarse rapsodieën. Hij was van het spel zo ondersteboven dat hij geen seconde verloren liet gaan om na te gaan wélke pianist dit toch wel was. Geörgy Cziffra dus, maar verdere informatie kon van de Hongaarse autoriteiten niet worden losgepeuterd. Men zweeg het als graf over Cziffra, en weigerde zelfs om zijn woonadres te geven. Het was duidelijk: men wilde Cziffra voor zichzelf houden. Pathé-Marconi gaf het echter niet op, hetgeen er uiteindelijk toe leidde dat vanuit Hongarije toch enige opnamebanden naar Parijs werden gezonden, die daar pardoes een verpletterende indruk maakten. EMI-producer Walter Legge moet toen al hebben begrepen dat dit Hongaarse pianowonder tot iedere prijs de opnamentudio moest worden binnengehaald. De Hongaarse Opstand gooide echter roet in het eten, de kansen op een contract met Cziffra leken verkeken.
Als een donderslag bij heldere hemel kwam echter kort daarop bij EMI het bericht binnen van een Weense impresario: Cziffra was Hongarije ontvlucht en verbleef sinds een week als vrij man in Wenen. Hij had er geen gras over laten groeien en het Weense publiek in vuur en vlam gezet met een vliegensvlug georganiseerd concert in de Brahmssaal. Er leek geen twijfel over te bestaan dat een nieuw, fenomenaal pianotalent van net nog geen 35 jaar zijn opwachting had gemaakt.. Vanuit het hoofdkantoor van EMI werd in allerijl aan de plaatselijke agent de niet mis te verstane instructie gegeven om Cziffra koste wat het kost voor het label te contracteren. Degene met het ontwerp voor het contract op zak hoefde zonder Cziffra's handtekening niet terug te komen... Dat bleek een buitengewoon lastige klus. Cziffra stond er in eerste instantie volkomen onverschillig tegenover, geloofde bovendien niet erg in door EMI toegezegde, toekomstige opnamen en meende in die opvatting gesterkt te worden door de vele niet ingeloste beloften die hem dienaangaande in Boedapest waren gedaan, zonder dat er ooit iets van terecht was gekomen. Daar hadden ze hem immers eindeloos aan het lijntje gehouden en zijn vertrouwen keer op keer beschaamd. Dat het er uiteindelijk toch van kwam was niet alleen toe te schrijven aan EMI's vasthoudendheid, maar in niet geringe mate aan EMI's contract met de grote pianist Emil von Sauer, die Cziffra bijna als een afgod adoreerde. De handtekening kwam er en Cziffra vertrok met zijn gezin naar Parijs, om in de bekende Salle Wagram opnamen te gaan maken. Dat zal zeker in het begin tot menig misverstand hebben geleid, want in Parijs werd nauwelijks Duits, laat staan Hongaars gesproken, de enige talen waarvanvan Cziffra zich kon bedienen. Er moest op korte termijn van alles worden geregeld, van huisvesting tot het onderwijs voor zijn zoon, van werkvergunning tot verzekeringen. Kunst is tenslotte niet alleen een bovenaardse aangelegenheid. Zonder degelijke regeling van alle aardse zaken staat zelfs de allergrootste pianist uiteindelijk met lege handen. Cziffra had sterk geleden onder de onderdrukking, zijn gevangenschap, de vernederingen die hem eerst door de nazi's en vervolgens door de Russische en Hongaarse machthebbers en instanties ten deel vielen, met ten slotte dan het afscheid voorgoed van zijn vaderland. Maar zijn nogal 'losse' levensstijl leverde hem anderzijds het gemak op waarmee hij zich aan een nieuwe situatie wist aan te passen. Maar een klap is hij nooit meer te boven gekomen. In 1981 stierf zijn zoon, Geörgy Cziffra Jr., in zijn appartement in Parijs, nadat hij het zelf in lichterlaaie had gezet. De officiële lezing luidde dat sprake was geweest van een ongeluk, maar tussen de puinhopen werd een briefje gevonden in het handschrift van zijn zoon, waarin hij zijn zelfmoord aankondigde.
Evenals zijn vader had ook zoon Cziffra hevig geleden onder de Hongaarse repressie. Hij had zijn verblijf in de gevangenis zelfs bijna met de dood moeten bekopen, maar nadat hij zich met zijn ouders in Parijs had gevestigd ontwikkelde hij zich dankzij zijn grote muzikale talent en zijn muzikale vader in vrij korte tijd tot een briljante pianist, die in het dirigeren uiteindelijk zijn grootste en tevens laatste liefde vond. Zowel in de opnamentudio als op het concertpodium traden ze dan ook vaak samen op. De vader zou na de dood van zijn zoon om die reden nooit meer met een orkest optreden. De herinneringen aan zijn dirigerende zoon bleken een niet meer te nemen hindernis. Cziffra's stichting ter stimulering en ondersteuning van talentvolle musici (de Fondation Cziffra) hielp hem weliswaar bij het verwerken van deze grote tragedie, maar die stichting dateerde al van 1973, toen vader en zoon Cziffra in de Chapelle Royale Saint-Frambourg in Senlis voor het eerst een groot aantal jonge musici belangeloos klaarstoomden voor het concertpodium. "Ik wil deze jonge mensen de misère besparen die mij ten deel is gevallen," aldus Cziffra, die in het centrale deel van Frankrijk, in het middeleeuwse klooster van La Chaise Dieu, later ook nog een muziekfestival begon. Geórgy Cziffra, zijn leven lang een zware sigarettenroker, overleed op 17 januari 1994 in Senlis aan de gevolgen van longkanker. De wederopstanding van Franz Liszt? Cziffra oefende jarenlang hard en lang, zo'n tien uur per dag. Niet dat Cziffra veel in te halen had, maar hij wilde gewoon de beste zijn en daar had hij veel voor over. Hij wist zich omringd door een groot aantal Europese 'concurrenten', pianisten met klinkende namen, waaronder Wilhelm Backhaus, Wilhelm Kempff, Claudio Arrau, Egon Petri, Yves Nat, Samson François en Clara Haskil (de jonge, veelbelovende Dinu Lipatti was al in december 1950 overleden). In het Parijs van het midden van de jaren vijftig was de muziek van Liszt een quantité négligeable, laat staan dat daar het Liszt-spel van een Vladimir Horowitz, Claudio Arrau, Sergio Fiorentino of Egon Petri bij het grote publiek was doorgedrongen. Cziffra's landgenote, Edith Farnadi (1921-1973), had tot 1942 gedoceerd aan het Liszt-conservatorium in Boedapest en toerde in de jaren vijftig als concertpianiste door Europa met onder andere halsbrekende Liszt-vertolkingen (ze maakte diverse opnamen voor het Westminster label), maar wat zij miste had Cziffra in overvloed: de volkomen compromisloze pianistiek. Farnadi speelde Liszt fantastisch, maar toch niet fantastisch genoeg om Cziffra daarin te kunnen evenaren.
Toen Cziffra in 1956 de steven naar Parijs wendde, had hij - althans wat de pianomuziek van Liszt betreft - het rijk voor zich dus min of meer alleen. Hij kwam, zag en overwon, en dan ook nog als een bliksemschicht. Zijn Parijse publiek zag hem als de reïncarnatie van Ferenc Liszt zelf, niet alleen in zijn spel, maar ook in de manier waarop hij speelde, zijn indrukwekkende gestalte, en zijn grote handen die als een wervelwind over de toetsen vlogen. Met een lederen polsbandje als talisman (een herinnering aan zijn tijd in het strafkamp als steenhouwer) was een legende geboren, zomaar uit het niets. Niemand had Liszt ooit gehoord of gezien, maar toch viel er niet aan te twijfelen: Cziffra wás Liszt! Hoe bijzonder was zijn Liszt-spel eigenlijk? De voorliggende opnamen maken er geen geheim van: van een ongelooflijke portuur. Kristalhelder (hij gebruikte het rechterpedaal nooit om te 'schmieren'), met dynamische nuances in de rechterhand die voor vrijwel geen andere pianist in het heetst van de strijd te realiseren zijn, ongekend snelle kleurwisselingen, met een toucher dat zelfs in de stormachtigste passages nog een rijke detaillering kent, rollende en donderende dubbeloctaven als uit graniet gehouwen, het virtuoze passagewerk van een bijna bovenmenselijke grandeur. Het is het spel van de orkestrale dimensies, van de meesterlijk gecontroleerde roekeloosheid, van consistent volgehouden beheersing, zelfs als de expressieve exploraties tot het kookpunt zijn gestegen. Cziffra was zo'n pianist die bewees dat met kalmte en rust, eigenlijk volkomen ontspannen, het uiterste aan spanning en vervoering kon worden opgeroepen. Als iedere noot binnen het discours zijn optimale kracht en spanning zó kan ontwikkelen, maakt de som der delen de toehoorder eenvoudig sprakeloos. Epaterend? Ja! Bravoure? Ja! Cziffra zette zich onbekommerd aan die stukken die andere pianisten moesten laten liggen, technisch niet aankonden, of het risico van een regelrecht debacle voor een groot publiek gewoon niet aandurfden. We hoeven het zwaartepunt echter niet per se bij de in deze ongehoorde techniek als vanzelfsprekend ingemetselde virtuositeit te leggen, want bij Cziffra is evenzeer de dichter en mijmeraar aan het woord, de Petrarca van het klavier, die met zijn Liszt niet alleen afdaalt naar de literaire diepten, maar ook de adembenemende danteske krochten vergezichten uit het instrument laat opwellen, in al hun oneindig geschakeerde facetten. Cziffra bewoog zich net zo makkelijk tussen de in processie voortschuifelende koor van vrome pelgrims als in het weidse Parnassum waar de poëzie heer en meester is. Langs de rotsen en stroomversnellingen van de Dante-sonate (wie kan dat zo overtuigend in slechts vijftien minuten?) naar de lange slagschaduwen van de Funérailles. Alles werd overbrugd, of uitvergroot, of juist verkleind, met een verzengende overtuigingskracht, die in deze opnamen indrukwekkend bewaard is gebleven. Voor wie naar deze cd's luistert staat de tijd heel even stil. Cziffra maakte mij er weer eens van bewust hoe weinig van dergelijke grote musici er eigenlijk in een generatie passen. Verbeeldingskracht Cziffra toonde in dit repertoire niet alleen zijn technische veelzijdigheid, maar in even hoge mate zijn absolute wil tot verovering door een volkomen eigen, zo niet unieke vertolkingstijl. Het notenbeeld naar de letter nemen was hem eenvoudigweg niet genoeg, hij wilde herscheppen, grenzen verleggen, het bestaande, oude, vertrouwde nieuw sprankelend leven inblazen. Het was een aanpak die in het midden van de jaren vijftig vervlogen leek, maar wel eerder in vol ornaat had bestaan, dankzij kolossale interpreten als Josef Lhévinne, Anton Rubinstein, Simon Barrère, Moritz Rosenthal en Józef Hofmann.
Voor zijn publiek kwam Cziffra's avontuurlijke en verbeeldingsvolle zoektocht naar het imaginaire feitelijk neer op een reis naar het onvoorstelbare en daarmee het unieke, de ervaring van 'once in a lifetime', die zich nooit meer zo kon herhalen. Voor de cd-koper geldt dit niet, maar wie dankzij deze cd's zijn eerste ervaring met Cziffra's pianospel achter de rug heeft, beseft dat wel degelijk. Misschien dringt tevens het besef door dat zelfs het geestverruimende effect dat al na eerste aanraking in deze best wel controversiële vertolkingen schuilt, door de tijd uiteindelijk toch niet intact wordt gelaten. Maar als 'atmosfeer' iets ondefinieerbaars en ongrijpbaars is, dan is het wel hier, in dit kokende epicentrum van de romantische vertolkingskunst, waarin al het oude en vertrouwde niet meer bestaat, niets meer is zoals het kortgeleden nog leek. Het oude en vertrouwde lijkt te zijn weggezuiverd, zakt door het verbluffende spel van Cziffra al snel diep weg in het geheugen. Alsof Cziffra met zijn spel wilde uitstralen: "Hoor, ik maak alle dingen nieuw!" Zo bekeken krijgen deze registraties de contouren van een nogal beschamende kunstgreep, waarmee we verleden en heden met elkaar proberen te verbinden. Cziffra's spel heeft zich een unieke folklore aangemeten, al past die naadloos in de lange traditie van pianistiek en interpretatiekunst. Desondanks gaat hij ons voor in een opmerkelijk artistiek isolement dat ons verwart doordat de piketpaaltjes zoals die zich in onze aloude oren hebben genesteld, de ons zo vertrouwde ijkpunten waarlangs we gewoonlijk onze meetlat hebben gelegd, onder zijn handen worden vermorzeld. Als we niet oppassen, vasthouden aan onze traditionele, vertrouwde oriëntatie op de grote klassieken, blijven ons alleen nog maar de stukken en de scherven en is er van zijn artistieke betekenis niet veel meer over dan een in de tijd gestolde gestalte. Wij zijn dan minder dan de vertraagde concertgangers van toen, die nu met geheel andere, héél oude oren, naar Cziffra's spel luisteren. Alfred Brendel heeft eens gezegd dat een musicus die het kunstwerk een eigen, ander reliëf wil geven, zelf dan maar componist had moeten worden. Richter ging er prat op dat hij niets anders deed dan 'precies spelen wat er stond'. Als de sullige boekhouder van de componist? Het valt niet aan te nemen, de praktijk wijst bovendien anders uit, men neme zijn woorden met een behoorlijke schep zout. Waar of niet waar, Cziffra belichtte in zijn vertolkingen nog een ander aspect van zijn kunst: zijn natuurlijke aanleg voor de improvisatie, waarvan vele staaltjes zijn overgeleverd en waarvan we - in zeer concrete vorm - het nodige terugvinden in zijn vele pianobewerkingen (in deze set te kust en te keur te vinden en te genieten). Het was, hoe dan ook, zijn imposante verbeeldingskracht die onvermoede poorten opende en waarmee creatieve bergen werden verzet. Niet bepaald de pianist die op de winkel paste, als een suppoost door het museum wandelde en stug vasthield aan een eenmaal gekozen intepretatie. Wel bepaald een kameleon, die zich pas als een vis in het water voelde als hij met zijn ongeëvenaarde vingeracrobatiek zijn publiek ervan wist te overtuigen dat hij inderdaad 'alles nieuw maakte'. Het improvisatorische element in zijn spel, de uniciteit ervan, de enorme krachten die hij hieruit losmaakte, verschoof de bedoelingen van de componist niet a priori naar het tweede plan (alsof we überhaupt over die bedoelingen dusdanig voldoende zijn ingelicht dat we met zekere hand weten hoe het precies moet!). Hoe dat ook zij, Cziffra heeft zich altijd consequent als herschepper opgesteld, wat misschien nergens duidelijker wordt dan in Webers Konzerstück op. 79 in zijn uitvoering en die van Brendel (Philips). Hiermee vergeleken is Brendel de sullige boekhouder die in braafheid excelleert, terwijl Cziffra de Mount Everest beklimt en op grote hoogte in ademnood raakt, maar tegelijk de luisteraar, eenmaal op dat punt gekomen, een grandioos uitzicht biedt, met zelfs de kleinste gletsjer vol schitterend in de felle ochtendzon. Pro of contra De Hongaar György Cziffra (hij werd pas in 1968 Frans staatsburger, ingeschreven als Georges Cziffra) werd alom geprezen om zijn onovertroffen vertolking van de pianomuziek van zijn landgenoot Ferenc Liszt, maar hoe stond het eigenlijk met zijn Chopin? Daarover was het enthousiasme in ieder geval heel wat minder groot, wat door deze studioregistraties min of meer ook wordt bevestigd. De lyriek van de Poolse grootmeester van het miniatuur wil maar niet - een enkele uitzondering daargelaten - echt opbloeien. Hier past de term 'down to earth', waaraan zelfs Cziffra's meest delicate timbres niets kunnen verhelpen. Het veelvuldig toegepaste rubato wordt eerder een expressieve hindernis dan dat het toegevoegde waarde oplevert, subtiele klankschakeringen worden tenietgedaan door een stretto-achtig gehamer dat ten onrechte een sfeer van emotionele convulsie oproept. Hierin is Cziffra toch duidelijk de mindere van een Samson François (klik hier) of Alfred Cortot. Maar ondanks dergelijke bezwaren liet Cziffra's verbeeldingskracht hem ook in dit repertoire nooit in de steek. Geen Chopin-liefhebber ontkomt eraan: hij hoort volkomen nieuwe dingen, o zo vertrouwde passages klinken ineens heel anders, als Cziffra met de middenstemmen aan de slag gaat, daar accenten plaatst waar anderen er achterloos overheen spelen. En wie kan ontsnappen aan de magnetische aantrekkingskracht van Cziffra's kijk op de Impromptus? Wie raakt niet diep onder de indruk van zijn cantabile in de pianoconcerten (helaas met de in die tijd gebruikelijke inkorting van de orkestrale inleiding)? Het spelen van een frase is, de minutieuze uitwerking ervan zonder die gekunsteld te laten klinken, is twee. Een juweel is zeker Cziffra's vertolking van Beethovens Waldstein, die in termen van evenwichtigheid en uitwerking niet onderdoet voor het beste dat de grote Duitse pianoschool op dit gebied heeft voortgebracht. Ongetwijfeld zal Cziffra de pianolessen van Ernst von Dohnányi uit zijn jeugd hierbij niet zijn vergeten! Een werk dat - althans in de studio - nog niet eerder zo'n gepassioneerd pleidooi had gekregen was Liszts Pianosonate (1968), die veertig jaar na dato nog net zo'n verpletterende indruk maakt als die van Martha Argerich (1971 - DG). Van een ongelooflijke, indringende kracht zijn de beide Liszt-concerten, de Hongaarse fantasie en de Totentanz. Zodanig zelfs dat ik geen equivalent ken, zelfs niet door de gepassioneerde Svjatoslav Richter (in de concerten). Technisch volkomen verblindend, met een verzengende gloed, in een alles overrompelende aanpak, de lyrische passages als fonkelende sterren in het pianistieke zwerk.
Wie begint met proeven wil al snel de hele maaltijd en dat betekent in dit geval úren en úren luisterplezier, waarbij er zoveel te beleven valt dat het gewoon duizelt. Soms moest ik me er met behulp van de partituur er echt van overtuigen dat het zó staat opgetekend zoals Cziffra het speelt. Neemt u als proef op de som maar eens het openingsdeel van het Eerste pianoconcert van Liszt. Het wemelt van de verrassingen, zoals ze vrijwel nooit uit de luidsprekers komen, maar door de componist wel degelijk zo zijn genoteerd. Het Grieg-concert klinkt groots en majestueus, met een bijna verzadigde romantische inslag, verpletterend in de bravura-gedeelten, superieur ademend in de dichterlijke ontboezemingen. Het is een aanpak die in het Eerste pianoconcert van Tsjaikovski een vergelijkbare grandeur oplevert, maar waar in de hoekdelen er nog een stevig schepje bovenop wordt gedaan. Het gaat allemaal met hetzelfde aplomb als Van Cliburn toen in Moskou, tijdens het Tsjaikovski-concours. Schumanns Etudes symphoniques is een waar kleuringswonder, doordesemd van levenskracht en stamina, waarin Cziffra als geen ander in staat was om de symfonische proporties van Schumanns conceptie laag na laag bloot te leggen. Bovendien is het weer het schoolvoorbeeld van Cziffra's vermogen om zelfs in de meest hectische passages nog de ruimte voor expressieve nuancering te vinden. Natuurlijk, we hebben allemaal onze eigen voorkeuren. We horen 'onze' componisten het liefst door de handen van 'onze' geliefde vertolker(s). Voor Schubert en Mozart, Mendelssohn, Debussy en Ravel, Bach en Franck is Cziffra zeker mijn ideale 'medium' niet, al valt er zelfs hier veel te genieten. Cziffra is voor mij de vertolker van het grote romantische repertoire, die met brede armslagen, bijna als een ontembare leeuw (of op zijn minst een voortjagende luipaard), de muziek naar zijn meesterhand kon zetten, daarvoor zijn bijna onuitputtelijke bronnen aanboorde om dan vervolgens in een orgiastisch kleurenspel de in de partituur huizende onvermoede krachten open te breken en in voortdurende worsteling met vorm en inhoud het ene hoogtepunt aan het andere te rijgen. Het grijpt de luisteraar bij de keel, hij wordt zomaar spontaan ondergedompeld in een bijna oeverloze klankenzee met een oerkracht die zijn gelijke niet vindt. Daarbij is een ding wel zeker: Cziffra op zijn best betekent tegelijkertijd Liszt op zijn best. De EMI-uitgave Wie wat bewaart, die heeft wat. Zo kan deze enorme verzameling opnamen wel het beste worden getypeerd. Wat krijgen we al niet voorgeschoteld! Deze 40 cd's bevatten álle studioregistratiesdie Cziffra gedurende drie decennia, van 1956 tot 1986, voor zowel EMI als Philips heeft vastgelegd, vanaf de eerste op 25 cm lp uitgebrachte opnamen tot de laatste sessies in de kapel van Saint-Frambourg in Senlis in mei 1986. Dan waren er de vele concerten in Frankrijk en elders in Europa, maar ook hoogst succesvolle tournees naar Japan, Argentinië en de VS.
Deze opnamen maken glashelder duidelijk dat Cziffra tot een van de meest elektriserende vertolkers van de pianoliteratuur moet worden gerekend en dat de aan hem al langer toegekende, belangrijke plaats in de rijke discografische geschiedenis onomstreden is. Dat er her en der enig kaf onder het koren zit doet daaraan in absolute zin niet af. Dat een groot aantal concerten meerdere malen werd vastgesteld en uiteraard op deze cd's een plaats kreeg, is eerder een voor- dan een nadeel: Cziffra's fantasierijke spel liet zich niet in één vertolking definitief vangen. Ook in dit opzicht worden we ruimschoots op onze wenken bediend. En dan te bedenken dat dit studio-opnamen zijn! Wie Cziffra live aan het werk heeft gezien en gehoord, erbij was, zal 'the spell of the moment' hebben ervaren, moet overweldigd zijn geweest door zoveel artistiek en technisch machtsvertoon. Deze uitvoeringen maken daarbij tevens duidelijk dat Cziffra's zo tragisch gestorven zoon - althans in de concerten - een belangrijk aandeel heeft gehad. Zo vader, zo zoon! De opnamekwaliteit is - vergeleken met de paar lp's die ik bezit - veel, eigenlijk heel veel beter dan ik dacht. Een apart compliment voor de hoge kwaliteit van de restauratie en de remastering, want de meeste registraties hebben een eclatante frisheid die de matheid van de lp merendeels heeft opgeheven. Wat is gebleven is de soms wat droge opnameklank, zoals die in die tijd de voorkeur genoot. Op zich is daar niets mis mee, want we krijgen er een rijke detaillering voor terug. Die eeuwige klaagzangen over de slechte akoestiek van de Parijse Salle Wagram hebben de technici buitengewoon creatief en vakkundig naar de achtergrond geschoven (wat me overigens in eerdere heruitgaven van EMI al is opgevallen). Met een doorgaans flonkerende discant, een sonore bas, slechts incidenteel hoorbare vervorming, een bandlas of een dropout, is het klankbeeld zoals dat uit de luidsprekers komt in mijn oren behoorlijk realistisch over. Ik kan met de oorspronkelijke bron, de mastertape, natuurlijk niet vergelijken, maar wat dan nog? Opmerkelijk is tevens dat cd nr. 39 geheel gewijd is aan Cziffra's zoon als dirigent, die het Operaorkest van Montecarlo voorging in La Mer van Debussy, Bacchus et Ariane van Roussel en de Tweede suite uit Ravels Daphnis et Chloé. Het is een hommage die zijn uitwerking niet mist. Het cd-boekje is voorbeeldig: niet alleen is de tracklisting tot in de kleinste details compleet (zie hierboven), maar de toelichting van Jean-Charles Hoffelé is een van de beste in zijn soort. Bovendien is de indeling van deze 40 cd's tamelijk willekeurig, wat het opzoeken van een bepaald werk of uitvoering er niet gemakkelijker op maakt. Aanvullende rangschikking op componist, werk en uitvoeringsdatum heb ik dan ook node gemist. Maar dit is detailkritiek. Een geweldige, eigenlijk niet te missen uitgave van groot belang die, naar ik vrees, slechts een kort leven op deze overvolle markt beschoren zal zijn. Haast u dus en let the music speak! ______________________________ index | ||||||||||||||||||||||||