CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2020 |
Chopin schreef zijn Pianosonate in b in 1844, het jaar waarin zijn vader overleed. De Pianosonate van Liszt (zijn enige in het genre) ontstond bijna een decennium later, in 1853. Hoewel ze dezelfde toonsoort delen zijn ze totaal verschillend in zowel karakter als structuur. Wat dat laatste betreft: de Liszt-sonate is weliswaar gestoeld op de zo vertrouwde vierdelige sonate (snel-langzaam-scherzo-snel) en de daaraan inherente, klassieke sonatevorm met expositie en themagroepen, doorwerking en recapitulatie, maar zeker voor wie voor het eerst met het werk kennismaakt zal wellicht de ogenschijnlijke brokstukstructuur het eerst opvallen. Alleen als de langzame inleiding als apart deel wordt beschouwd, kent de sonate vier delen: Lento assai, Allegro energico, Andante sostenuto en Allegro energico. Het Lento assai fungeert dan als expositie, het Allegro energico als doorwerking (op basis van het voorafgaande thematische materiaal uit de introductie), het Andante sostenuto als ogenschijnlijke en dus 'valse' recapitulatie (met een ingenieus fugato en coda) en het slotdeel als 'echte' recapitulatie (eveneens met een afsluitende, zij het heel aparte coda). Even ingenieus daartussen geweven een heus recitatief met aria (na het Grandioso). Niet zoals Beethoven dat in zijn late werken placht te doen, maar wel eraan herinnerend. In de Liszt-sonate wordt nieuw terrein verkend, al is het werk nog wel tamelijk ver verwijderd van wat zich zo'n drie decennia later zou ontwikkelen: Liszts 'late stijl', vooral gekarakteriseerd door 'klankkleurvermagering' (je zou het een vorm van muzikale anorexia kunnen noemen) en het doelbewust ondergraven van de tot dan toe zo vertrouwde, om niet te zeggen solide tonaliteit. Het is muziek die is ontdaan van alle denkbare franje en virtuositeit, met zich maar niet weldadig oplossende cadensen en een duidelijke hang naar grilligheid en weerbarstigheid. Liszt besefte dat uiteraard ook en noemde ze zelf niet zonder reden 'ziekenhuis- en mortuariumstukken'. Het verbaasde hem dan ook zeer dat zijn leerlingen er danig mee in hun sas waren. Wat ons zeker zelfs vandaag ook mag verbazen, want het zijn toch echt stukken die al een specifieke richting aangeven: die van de Tweede Weense School, maar ook die van Debussy en Bartók. 'Unstern! - Sinistre', de volmaakt passende titel bij dit inderdaad zéér sinistere werk, is er een representatief voorbeeld van. Ook in die zin had het contrast met de sonate niet groter kunnen zijn. Een contrast dat bovendien aanmerkelijk groter is dan die tussen de Chopin-sonate en de beide nocturnes, werken die je typisch chopinesque zou mogen noemen, stilistisch op slag herkenbaar, zich bewegend tussen edele heroïek en warme lyriek. Ook de verwantschap tussen sonate en nocturnes is treffend: het Largo uit de sonate heeft deels een uitgesproken nocturne-achtig karakter. En hoe toevallig is het niet dat de door Chopin toegepaste ostinato-figuur waar de gehele finale op rust lijkt te zijn weggegaloppeerd uit het slotdeel van Beethovens op. 31 nr. 2. Chopins sonate is een schoolvoorbeeld van de vermenging van traditie met pianistische vernieuwing en alleen al daardoor een volmaakt juweel op zichzelf.
Natuurlijk, de beide sonates zijn al talloze malen tot op het bot beproefd, zowel in de concertzaal als in de studio. En even logisch roept dit de vraag op of er zo nodig wel een nieuwe opname van moest verschijnen. Ik denk dat in dit geval de samenstelling van het programma eerder de doorslag zou kunnen geven dan het spel van de Spaanse pianist Josep Colom. Nee, met dat spel is absoluut niets mis, integendeel zelfs. De beide sonates worden door hem fraai opgebouwd, de architectuur is zo helder als glas en de'symfonische' benadering van de Liszt-sonate doet zelfs weldadig aan, een uitvoering die zich gelukkig onderscheidt van het donderend geraas en de overspannen hectiek waarin deze vaak wordt ondergedompeld. En de cesuren zijn precies wat ze moeten zijn: cesuren. Er gaat ook een indrukwekkende noblesse van dit spel uit, terwijl de fraseringen en de dynamische en ritmische profilering van groot inzicht in deze partituren getuigen. Dat geldt ook voor de in de structuur ingebedde staccati en het legato. Maar de toch al zo ruimhartige discografie overziende, schuilt voor mij toch de grootste winst in de sterk geëtaleerde verwantschap tussen de Chopin-sonate en de beide nocturnes (ze laven zich aan dezelfde bron), en de zo scherp op de voorgrond gezette, feitelijk onoverbrugbare tegenstelling tussen Liszts uitgeklede 'Unstern!' en diens exuberante sonate. Dat ook het contrast tussen deze pianowerken van Chopin en Liszt behoorlijk wat gewicht in de schaal legt spreekt uiteraard eveneens voor zich. De opname, zowel in surround als in stereo, is een juweel. Het sonore maar ook lucide klankkarakter van deze perfect gestemde en geïntoneerde Steinway D is natuurgetrouw vastgelegd. De speelduur is bijna 83 minuten! index |
|