CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2023 |
De term ‘Schrammelmusik' of ‘schrammeln' kennen de meesten onder ons wel, maar wat het precies inhoudt of waar de oorsprong ervan ligt hult zich veelal in nevelen. Het is afkomstig van de broers Johann en Josef Schrammel, die ten tijde van Johann Strauss in het Wenen van het einde van de negentiende eeuw behoorlijk furore maakten met hun polka's, marsen, dansen én walsen. De walsenkoning Strauss was toen zeker niet de enige die in dit zo bijzondere metier de gunsten van het publiek wist te verwerven. In 1878 richtten de beide violisten samen met de gitarist Draskovits een trio op dat al snel naam maakte als ‘D'Nu ßdorfer'. Lang duurde die verbintenis met de gitarist niet, want al in het volgende jaar maakte Draskovits plaats voor Anton Strohmayer. Kort daarop volgde de overgang van trio naar kwartet dankzij de komst van de klarinettist Georg Dänzer: het Schrammel Quartett was geboren. Zijn grote populariteit dankte het vooral aan het met veel enthousiasme spelen van bekende Weense melodieën in een nogal aparte musiceerstijl die de muziekgeschiedenis zou ingaan als ‘Schrammelmusik'. Misschien wel het bekendste stuk dat hieruit is voortgekomen - we kennen het vrijwel allemaal - is Wien bleibt Wien. Het Attensam Quartett is een regelrechte voortzetting van die zo typisch Weense traditie, zoals dat - zij het behoorlijk verlaat - in zekere zin ook voor de Weense componist Friedrich Cerha geldt, die onlangs, op 14 februari, 3 dagen vóór zijn 87ste verjaardag, in zijn geboortestad Wenen overleed.
Raadselachtig eigenlijk dat het zo lang heeft geduurd alvorens deze geboren en getogen Wener zich tot dit zo typisch Weense idioom wendde. En dan ook nog bij toeval, eerst begin jaren tachtig, toen hij een Weens spreekwoordenboek van zijn vriend Ernst Kein onder ogen kreeg en hij tot zijn schrik moest vaststellen dat hij als rechtgeaarde componist de Weense volksmuziek, die hem zelfs met de paplepel was ingegoten en die hij ook als jonge violist van haver tot gort kende, later nooit meer een blik waardig had gekeurd. Daar moest verandering in komen, en snel ook. Nog werkend aan het slot van zijn opera Baal zette hij zich aan wat Keintate zou worden, de titel als amalgaam van ‘kantate' en de naam van Kein. De gebruikte teksten putte Cerha uit Keins Wiener Panoptikum en Wiener Grottenbahn. Teksten overigens die voor een buitenstaander (en dat zijn toch wel de meesten van ons) verre van gemakkelijk te doorgronden zijn. Meer dan een voorproefje daarvan vindt u hier, in het bij de cd gevoegde boekje. Let wel, de stukken die deze cd sieren zijn anders van instrumentale samenstelling dan de hier besproken uitgave. Het cd-boekje geeft daarover uitsluitsel. Na een repetitie van Cerha met Klangforum Wien, een op de moderne en eigentijdse muziek gericht ensemble, vertelde violiste Annette Bik hem dat zij ook in een schrammelkwartet speelde en of het geen aardig idee zou zijn als hij voor deze formatie een werk zou schrijven. In eerste aanleg was Cerha er niet voor te porren: zijn interesses lagen op dat moment ergens anders. Twee jaar later probeerde ze het opnieuw, en ook ditmaal zonder succes. Een jaar later - mogelijk ingegeven door de gedachte 'de aanhouder wint' - nodigde ze Cerha uit om een concert van het Attensam Quartett bij te wonen, een uitnodiging die hij wel aannam. Het evenement vond plaats in een van de grote zalen van het voormalige 'Allgemein Krankenhaus'. Achteraf bleek dat het maar goed was geweest dat hij was gegaan, want wat hij hoorde verraste hem niet alleen, maar hij was er ook danig mee ingenomen, zowel door het hoge spelpeil en de natuurlijke manier van musiceren. als door de spelvreugde die er vanaf straalde. Het herinnerde Cerha aan de dagen van weleer, toen hij zelf als jonge violist dergelijke muziek speelde in allerlei lokalen in Wenen en omliggende dorpen. Met de reeds gecomponeerde twee Keintaten in gedachte besloot hij om alsnog van een aantal deeltjes daaruit een versie te maken voor schrammelkwartet, met als extra bijzonderheid de schrammelharmonica die zowel qua klank als speelwijze afwijkt van de gebruikelijke accordeon, voor Cerha alleen al daardoor een uitdaging op zich, maar tegelijkertijd ook een attractie. Al kort na de voltooiing vond de première plaats, in een bekend Weens etablissement: de Bockkeller. Maar daarbij bleef het niet: of Cerha nóg meer voor het ensemble wilde schrijven. Ditmaal liet hij zich vrijwel direct overhalen: hij had er gaandeweg veel zin in gekregen en zijn 'schrammelarsenaal' was zeker nog niet uitgeput. Aldus geschiedde en de vruchten ervan zijn terug te vinden op deze cd, met daarop tevens een daaraan toegevoegde ‘bonus', het lied ‘I gee reglmesig ins konzeat, dat geen deel uitmaakt van de Keintaten. Wat de selectie betreft legde Cerha de klemtoon niet bij de verschillende teksten (wat bij Keintaten overigens wel het geval was), maar bij de geschiktheid voor het schrammelkwartet. De volgorde van de stukken is eveneens anders, zelfs vrij gelaten: het is aan de vertolkers om een eigen keus te maken. Zoals dat ook geldt voor de hier besproken uitgave: Weenser, of anders gezegd idiomatischer kan het echt niet. Dat is althans de indruk die naar ik aanneem iedere luisteraar zal opdoen. En anders mogen we met een gerust hart afgaan op wat Cerha zelf over het ensemble heeft opgemerkt: dat het dit viertal in de meest letterlijke zin, op het lijf is geschreven. Holger Falk mag dan geen Wener maar een Duitser zijn, met zijn soepele bariton en net zo buigzame dictie in dit alleen al dialectisch bepaald niet gemakkelijke repertoire is het een ware lust om naar hem te luisteren (hij ontpopt zich als een voortreffelijke chansonier), terwijl zijn samenwerking met de vier instrumentalisten de term 'optimaal' zeker verdient. Cerha's lovende woorden aan het adres van het Attensam Quartett kunnen wat dit album betreft zonder enige reserve worden herhaald: het hoge spelpeil en het muzikanteske karakter ervan maken er een instrumentaal feestje van. Wie niet van ‘schrammelmusik' houdt zou hierdoor weleens op slag bekeerd kunnen worden… index |
|