|
CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2019
|
Bruckner: Symfonie nr. 9 in d (Nowak)
Pittsburgh Symphony Orchestra o.l.v. Manfred Honeck
Reference Recordings FR-733 SACD • 63' • (sacd)
Live-opname:
23-25 februari 2018, Heinz Hall for the Performing Arts, Pittsburgh
|
|
 |
Het drama van Bruckners Negende symfonie, de zwanenzang die is omgeven door ernstige gezondheidsproblemen (hij zou er ten slotte aan overlijden), een diep ingrijpende geloofscrisis, maar ook die nooit ver weg zijnde twijfels aan zijn creatieve vermogens. De waardering die hem in Wenen - en niet door de minsten - ten deel viel, maar ook de kritiek die vanuit verschillende kampen op hem was afgevuurd en die hem zo onzeker hadden gemaakt. Die onbeholpen pogingen om een deerne voor zich te winnen, de telziekte die hem tot wanhoop dreef, maar ook het weldadige terugtrekken in zijn speciaal voor hem ingerichte, spartaans uitgeruste kamer van het Stift in Sankt Florian. De organist die alles kon en wiens ongekende improvisaties verbijstering opriepen.
Grandioze voorstelling
De Negende kennen we nog steeds vooral als driedelig werk, want die finale is - op een spreekwoordelijke haar na - helaas onvoltooid gebleven. Wat hadden we die niet graag in complete vorm gehad, tot en met de dubbele maatstreep en de voltooiingsdatum ('Halleluja!') in haar onvolprezen gloed, haar diepzinnigheid, haar metafysische vergezichten, het slotstuk van een grandioze voorstelling waarin niet alleen alle opgetreden gasten nog eens de revue mochten passeren, maar waarin ook nieuwe, verrassende, eigenlijk volkomen onverwachte passanten hun opwachting maakten.
Afwijkend van het gangbare
Het was teveel gevraagd. En wat er was werd eerst niet serieus genomen. Degenen die het manuscript onder ogen kregen en het echt weten konden (dacht men)m, begonnen ernstig aan de geestelijke vermogens van die arme, inmiddels overleden componist te twijfelen. Die finale, dat was een onding, een torso waar geen soep van te koken viel, die zo afwijkend was van het gangbare - althans binnen de zo bekende en vertrouwde bruckeriaanse contouren. Dat deel van het manuscript moest maar gauw worden opgeborgen, mocht vooral niet 'meedoen'. Ach, we kenden dit nogal merkwaardige traject al van de composities uit Schumanns laatste levensfase: na zijn dood was het uitgerekend zijn goede vriend Brahms die ze maar niks vond, het werk van een gestoorde persoonlijkheid. Hij borg ze op, voor de eeuwigheid, zo dacht hij. Het pakte gelukkig anders uit en we weten nu welk onrecht Schumann, zij het postuum, ermee werd aangedaan.
Pro en contra
Niet alleen worstelen we zelfs nog vandaag met de vele versies van Bruckners symfonieën (de verhalen eromheen zijn zowel overbekend als onnauwkeurig, maar dit ter zijde), maar zijn er ook allerlei discussies opgebloeid omtrent die finale van de Negende. Voors en tegens die elkaar kleurrijk afwisselen. Alsof we daarmee zijn teruggeworpen op het Wenen van de negentiende eeuw, met zijn voor- en tegenstanders van Bruckners linea recta naar de hemel reikende concepties. Het ene kamp wil er niets over horen (en dan in de meest letterlijke zin), het andere kamp wil niets liever dan die finale onverbrekelijk bij de Negende betrekken. De scheidslijnen lopen zelfs tussen de grootste dirigenten van naam door: 'nee' zei bijvoorbeeld Bernard Haitink, 'ja' zei Simon Rattle (die de daad ook bij het woord voegde: klik hier voor het interview dat ik hierover met hem had - klik hier).
Ruim driekwart
Inmiddels zijn er veel meer woorden aan de finale besteed dan het stuk aan noten bevat. Wat overigens zeker niet wil zeggen dat Brucker in zijn 'Kustodenstöckl' in Belvedere, de laatste aan hem hoogstpersoonlijk door de keizer gegunde pleisterplaats (het trappenlopen in zijn woning aan de Hessgasse was hem te zwaar geworden), slechts enige brokstukken achterliet van wat dat grandioze sluitstuk had moeten worden. Verre van dat. Zelfs de meest verstokte tegenstander zal toch moeten toegeven dat Bruckner aan het eind van zijn leven deze enorme klus voor ruim driekwart wel degelijk heeft geklaard. Dat hij, zoals zijn gewoonte was, er later nog - wel of niet stevig - aan zou hebben gesleuteld (wat overigens ook voor de voorafgaande drie delen geldt) doet daaraan niet af.
Al die dirigerende weigeraars: het komt, om het onvriendelijk te zeggen, een beetje huichelachtig over. Of vriendelijker: er wordt met twee maten gemeten. Een willekeurig voorbeeld: het Requiem van Mozart, eveneens de zwanenzang van een groot componist, maar met dit verschil dat deze dodenmis nog geen tweekart van Mozarts hand is. De rest is erbij verzonnen door goedwillende vrienden. Vrienden die ook nog aan de instrumentatie hebben gesleuteld. Tel uit je winst. Maar desondanks laten de dirigenten die zo tegen die Bruckner-finale zijn het Requiem wel doodgemoedereerd op de lessenaars zetten.
Prima perspectief
Het perspectief van een driedelige Negende is overigens prima. Niet alleen omdat we eraan gewend zijn geraakt (het alternatief van een vierdelige versie bleef immers tot vrij kort geleden geheel buiten beeld), maar ook omdat dankzij vorm en inhoud van het afsluitende Adagio zonder meer mag worden gesproken van een volwaardige symfonie. Wie niet beter weet denkt zelfs dat het zo hoort. Een misvatting is voor menigeen pas een misvatting als die als zodanig wordt herkend. Zo lopen de hazen nu eenmaal.
Monnikenarbeid
We hebben het aan vier zeer vooraanstaande musicologen te danken dat die finale in haar volwassen vorm er ten slotte toch is gekomen, al behoort zij nog steeds niet tot de canon van Bruckners symfonieën. John Alan Phillips, Nicola Samale, Giuseppe Mazzucca en Benjamin-Gunnar Cohrs (waarvan de laatste wat mij betreft het leeuwendeel van de monnikenarbeid mag opeisen) hebben die finale wereldwijd op de kaart gezet. Dat Cohrs een goede vriend is staat hopelijk mijn objectiviteit niet in de weg als ik zeg dat van deze musicologen hij zich het meest intensief en het langst met het onderwerp heeft beziggehouden. Ja, er zijn ook nog vele anderen (waaronder William Carrigan), maar zij krijgen mijn zegen niet aan hun werk - om uiteenlopende redenen en hoe goed bedoeld ook - teveel mankeert en dientengevolge in de verste verte niet kan tippen aan wat ik nu gemakshalve maar de 'Cohrs-versie' noem. U kunt er hier het een en ander over lezen, al is het een hele kluif en bovendien in het Engels.
Honecks Bruckner
Gebruikelijk is dat de toelichting in het cd-boekje wordt overgelaten aan een willekeurige tekstschrijver. Het komt relatief weinig voor dat de uitvoerende musicus of dirigent zich erover ontfermt en dus valt het zeker te prijzen dat Manfred Honeck zich aan deze illustere taak heeft gezet. En niet alleen dat, maar zijn toelichting is nog interessant ook omdat die is geschreven vanuit het standpunt van . de musicus. Weer eens wat anders. Wat ik hem wel stevig aanwrijf is dat hij onbesproken laat waarom hij de finale buiten spel heeft gezet. Ik had op zijn minst toch een rechtvaardiging voor zijn besluit verwacht.
Honecks visie op Bruckners Negende wijkt niet af van wat we allang weten. Er zijn geen memorabele uitschieters, maar evenmin zwakke plekken of agogische 'Fremdkörper' die de aandacht afleiden. Structureel heeft Honeck een stevige greep op deze bij vlagen zeer weerbarstige materie (zoals menige passage in de doorwerking in het openingsdeel), het Scherzo ziet hij duidelijk als een symfonische dans en mist daardoor het bijtende van Haitinks Londense opname. Het afsluitende Adagio zet de kroon op dit onvolledige werk: de clusteropbouw is groots, de dynamische expansie is indrukwekkend en de schurende dissonanten brengen de laatste crisis in Bruckners aardse bestaan 'unverfroren' in beeld. Misschien geen bruckneriaan in hart en nieren zoals eens Eugen Jochum, Günter Wand, Sergiu Celibidache en Bernard Haitink (de lijst is veel langer), maar hij weet uitstekend om te gaan met de vele dwaalsporen die de componist heeft ingebouwd. Dat geldt ook voor de soms wijdlopige transities, de expansieve themagroepen en de opbouw van de spanningsbogen en climaxen. Het Pittsburgh Symphony (waarvan Honeck de chef is en waarmee het label Reference Recordings een opnamecontract heeft) ontpopt zich bovendien als een Bruckner-orkest dat is geschoeid op Europese leest. Precies zoals het zijn moet.
Opname met een voorgeschiedenis
Wel wil ik wat langer stilstaan bij de door Reference Recordings (RR) gemaakte opname, een van die Amerikaanse labels die al decennialang kleinschalig hebben geïnvesteerd in een zo natuurgetrouw mogelijk klankbeeld. Al is het dan in de wetenschap dat het volstrekt onmogelijk, ja zelfs onwenselijk is om al is het maar een strijktrio, laat staan een symfonieorkest ongeschonden in de huiskamer te proppen. Sterker nog, zelfs een concertvleugel (en dan heb ik het nog niet eens over de Steinway D) vraagt om een ruimte die aanmerkelijk groter is dan die van de doorsnee huiskamer, wat trouwens in iets mindere mate ook geldt voor de cello of de trompet (je staat er versteld van hoeveel volume alleen al deze instrumentent in de huiskamer kunnen ontwikkelen). Kortom, de meeste opnamen vragen om een compromis waarbij het creëren van de muzikanteske illusie voorop staat. Het venster op de concertzaal op een kier zogezegd.
De kunst van het...
Keith O. Johnson, de man achter Reference Recordings (RR), heeft altijd de mening uitgedragen dat het maken van een opname niet onderdoet voor de kunst van het musiceren. Hij begon zijn loopbaan heel rudimentair, met behulp van niet meer dan een paar kruiselings gepositioneerde niermicrofoons (de zogenaamde X-Y opstelling). Dat leverde het bekende stereobeeld op, met de instrumenten keurig in lijn tussen de beide speakers. De luisteraar zit dan uiteraard in het midden, op een afstand van de speakers even groot als tussen de beide speakers onderling. Vanuit die positie weett hij of zij zich verzekerd van een correct perspectief (daarbuiten wordt het al snel minder).
Johnson werd al snel een vurig aanhanger van de Blumlein-opstelling, genoemd naar de Brit Alan Dower Blumlein (1903-1942), die in zijn 'binaural system' twee microfoons toepaste, terwijl tot dan slechts een enkele microfoon werd gebruikt. Samen vormden ze een kruis: de voorzijde van de ene microfoon stond gericht op de zaal rechtsvoor, de achterzijde op de zaal linksachter, terwijl bij de andere microfoon het net andersom was: de voorzijde stond gericht op de zaal linksvoor en de achterkant op de zaal rechtsachter (in beide gevallen is sprake van een achtvormige karakteristiek). Als in plaats van nier- rondom gevoelige microfoons worden ingezet, is het akoestisch beeld ineens beduidend groter.
Johnson begreep bovendien al spoedig dat wat hem betreft het gewone type microfoon met dubbele kapsels niet meer in aanmerking kon komen. Dubbele microfoons werden door hun gunstige prijs- en kwaliteitsverhouding meer toegepast dan de aanmerkelijk duurdere maar ook zeer kwetsbare bandmicrofoons ('ribbon'). Het nadeel van de eerste was echter evident: tegenfase en geleidelijk aan oplopend laag naarmate deze microfoons dichter bij de geluidsbron werden geplaatst. Van dergelijke problemen had de bandmicrofoon geen last: de 'ribbon' was zowel aan de voor- als achterkant even gevoelig (in dit opzicht te vergelijken met het principe van de elektrostatische weergever, die naar voren evenveel geluid afstraalt als naar achteren en daarom de passende term 'doubletstraler' heeft meegekregen).
Het is een van de grote problemen in de huidige opname-industrie dat naarmate er meer microfoons en dus meer microfoonversterkers en bijkomende parafernalia worden gebruikt, de kans toeneemt dat er allerlei ongewenste neveneffecten' optreden met allerlei daarmee verbonden interacties. Het wordt dan uitermate lastig om die dan vervolgens zo te isoleren dat de kern van het probleem (of problemen) daadwerkelijk wordt gevonden Johnson koos en kiest nog steeds voor zo weinig mogelijk microfoons (hij heeft bovendien een uitgesproken hekel aan zoiets als een mengtafel.). Alles wat niet strikt nodig is, gebruikt hij niet. De techniek gaat met hem niet op de loop.
 |
Keith O. Johnson moet niets van de mengtafel hebben... |
Er is geen enkele twijfel over: Reference Recordings heeft fantástische opnamen gemaakt en doet dat nog steeds. Zoals dat alweer lang geleden ook gold voor Mercury Living Presence en RCA Living Stereo, en niet te vergeten het fameuze Decca met zijn Decca Tree (terwijl ik een aantal niet eens heb genoemd, zoals bijvoorbeeld Command Classics, het Amerikaanse label dat exclusief op 35mm film opnam en eveneens met de Pittsburghers, maar toen onder leiding van William Steinberg, voor een ook qua klank grandioze Beethoven-cyclus op lp zorgde).
Ook deze Bruckner-opname (gemaakt met vijf rondom gevoelige DPA 4006 microfoons in de hoofdopstelling) van de Negende biedt een representatief beeld van de 'kunst van Johnson' en dat maakt dit album extra bijzonder. De ambiance van de Heinz Hall in Pittsburgh doet goed mee in deze live-opname en wie 'dieper wil kijken' dan doorgaans in dit soort opnamen het geval is kan ik deze sacd alleen daarom al van harte aanbevelen. Het effect in stereo is onmiskenbaar, maar in surround komt er nog een stevige dimensie bij. Kijken naar het orkest is bepaald iets anders dan kijken in het orkest. RR's aanpak garandeert u het eerste. Zo hoort het.
|
|