CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2010

 

 

Bruckner: Symfonie nr. 7 in E.

Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Jaap van Zweden.

Exton OVCL-00255 • 72' • (sacd)

 

 

 

 


Er zijn inmiddels heel wat mooie Bruckner Zevens in de catalogus. Zonder in dit opzicht compleetheid na te streven hebben we Karajan (DG - met de Weners!), Giulini (DG), Haitink (de Amsterdamse opname uit 1978 en de iets mindere de recente opname met het Chicago Symphony Orchestra), Celibidache (DG - heel bijzonder!), Wandt (BMG), Jochum (met name de EMI-opname) en Dohnányi (Decca). Daar is dan deze onder leiding van Jaap van Zweden bijgekomen. Want kort en krachtig: Jaap is een formidabele Bruckner-dirigent die het massieve vermijdt maar wel degelijk bijna metafysische vergezichten opent. Aan de andere kant van het spectrum is daar dat heerlijk boertige scherzo dat 'der Tonerl' zou uit zijn mouw leek te toveren. Alsof hij muzikaal met beide benen in de aarde van het boerenland stond!

De Zevende is niet voor niets een bijzonder dankbaar object, met zijn glanzend gouden harmonieën, de enorme expressieve reikwijdte (het werk beweegt zich tussen ingehouden plechtstatigheid en extatische jubel) en de uit de schemerige diepten opwellende thematiek. Van Zweden trekt, evenals zijn grote collega Haitink, feilloos de grote spanningsbogen die dit grootse werk pas maken wat het is: een van de subliemste uitingen van Bruckners symfonische kunst. Van de inzet van het langste symfonische thema ooit tot de daverende slotapotheose in de finale wordt letterlijk alles gegeven en dat straalt van deze vertolking af.

Van Zweden koos, zoals de meeste van zijn collega's, voor de Nowak-editie uit 1956, die als belangrijkste nadeel heeft dat er elementen van de Haas-versie in zitten. Wat ik in deze uitvoering miste waren de vier - althans in de Nowak-editie - goed gedefinieerde slotpizzicati in het Adagio, want die moeten gewoon goed hoorbaar zijn. Wel waren er natuurlijk de bekende bekkenslag, de triangel en de paukenroffel in de climax, die Bruckner later alsnog inlaste. In Haas' editie uit 1944 ontbreken die evenwel (omdat hij er niet van overtuigd was dat Bruckner die zelf had toegevoegd), terwijl daarentegen wel passages worden hersteld die uit de versie van 1883 waren verdwenen. De in 1885 nog aangebrachte wijzigingen zijn weliswaar door Bruckner zelf in de partituur aangebracht, maar het staat onomstotelijk vast dat de componist zich toen heeft laten leiden door de 'wijze' raadgevingen van met name Schalk en Nikisch, na de première van het werk op 30 december 1884.

De opname, gemaakt in juni 2006 in Studio 5 van het Muziekcentrum van de Omroep in Hilversum, schept de kathedraalachtige klanksymboliek die in Bruckner zo essentieel is. Al met al een belangwekkende uitgave die niet alleen voor de doorgewinterde bruckneriaan een must is!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links