|
CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2016
|
Britten: Cellosuite nr. 1 op. 72 - nr. 2 op. 80 -
nr. 3 op. 87
Quirine Viersen (cello)
Globe GLO 5259 • 69' •
Opname: februari 2013, Doopsgezinde Kerk, Haarlem
| |
 |
De drie cellosuites van Benjamin Britten 1913-1976) kennen een interessante ontstaansgeschiedenis. Die begon in september 1960, in de Royal Festival Hall, waar het Tweede celloconcert van Dmitri Sjostakovitsj zijn Londense première beleefde, in het bijzijn van de componist, met naast hem Britten, door Sjostakovitsj speciaal voor deze bijzondere gelegenheid uitgenodigd. Beide mannen hadden elkaar nog niet eerder ontmoet, al zal er van de kant van de Rus zeker bewondering zijn geweest voor Brittens composities. Anders valt die uitnodiging niet goed te verklaren.
Na de uitvoering nam Sjostakovitsj Britten mee naar de cellist op die avond: Mstslav Rostropovitsj, (Slava voor zijn vrienden) aan wie het Celloconcert was opgedragen. De sfeer was uitermate hartelijk, het klikte, er was grote bewondering over en weer, er werd zoals gebruikelijk, door Slava stevig omhelsd en.Britten ging de deur uit met een nieuw opdrachtwerk, direct 'from the horse's mouth'. Hij zette zich al kort daarop aan het componeren van zijn Cellosonate, die hij samen met Slava al een jaar later op de plaat zette. Uit die vriendschap kwam uiteindelijk meer voort: de Cello Symphony en de drie Cellosuites, de Eerste in 1964, de Tweede in 1967 en de Derde in 1971. Alle drie werden door Slava tijdens het fameuze, door Britten geleide Aldeburgh Festival ten doop gehouden, in respectievelijk 1965, 1967 en 1971. Tussen de bedrijven door schreef Britten voor Slava ook nog een nieuwe cadens voor Haydns Celloconcert in C.
Meesterproef
Een componist hoeft per se niet min of meer een instrument te beheersen om ervoor te kunnen schrijven (al zijn technische adviezen van musici nooit weg). Dat lijkt op het intrappen van een open deur: er zijn zoveel instrumenten. Maar een feit is wel dat Brittens Cellosuites wel degelijk weerspiegelen dat hier een groot componist aan het werk is geweest met veel gevoel voor de klankkarakteristiek en de speltechnische mogelijkheden van de cello.. Heeft het misschien iets te maken met Brittens studie van het grandioze cellospel van degene aan wie Britten zijn suites opdroeg: Slava? Hebben de Cellosuites van Bach Britten tot voorbeeld gediend (maar in ieder geval geïnspireerd)? Misschien wel op het punt van de speltechniek en de aparte kunst van meerstemmigheid die Bach wist te suggereren en waarin hij excelleerde (zowel in de suites als in de vioolpartita's). Maar welke vragen er ook mogen opdoemen, het staat zo vast als een huis dat Britten met deze drie suites niet alleen een ware meesterproef heeft afgelegd maar daarin ook nog eens cum laude is geslaagd. Geen wonder dat ze uiterst dankbaar repertoire zijn geworden voor vele cellisten; en daaronder bepaald niet de minste.
Weerbarstige materie
Het zijn geen gemakkelijke stukken. Niet voor de cellist, maar al evenmin voor de toehoorder. Een eerste kennismaking loont daarom zelden of nooit. Daarvoor is deze muziek te complex, lijkt het alsof de componist ons voortdurend op het verkeerde been wil zetten, zich vermomt achter een verscheidenheid van façades. De vele verschillende deeltjes (in de Eerste en Derde cellosuite zijn het er maar liefst negen) ademen ieder een dusdanig verschillende 'geest' dat het - ook na meerdere luisterpogingen - lastig is om voldoende structureel inzicht te verwerven. Dat wordt nog eens versterkt door het fragmentarische karakter van het melodische discours waardoor ten onrechte de indruk kan ontstaan dat deze suites inhoudelijk als 'los zand' aan elkaar hangen (de Tweede suite lijkt in dit opzicht met ietwat gemakkelijker, al moet dit wel als relatief worden beschouwd). Voor de suites van Bach geldt dat die tenminste in concreet uitgewerkte dansvormen zijn gegoten en dat die op zich al houvast bieden.
In memoriam
Quirine Viersen (1972) maakte lang geleden voor het eerst kennis met Brittens cellosuites, in Wenen, uitgevoerd door haar Nederlandse collega Pieter Wispelwey. Ze kon er in eerste instantie niet veel van maken, herkende er kop noch staart in, maar besloot ze toch 'aan te pakken'. Het was de Tweede cellosuite die na veel studie zij uiteindelijk op haar speellijst zette, maar door twijfel bevangen besloot ze om er geen vervolg aan te geven. Haar muzikale gevoel zei haar dat ze het werk niet voldoende in haar greep had, ze er niet echt een dialoog mee wist aan te gaan.
Dat beeld kantelde nadat zij de met haar goede vriend Paul Janse als producer de Bach-suites had opgenomen. Hij deed haar het idee aan de hand en wist haar te overtuigen om ook Brittens cellosuites op te nemen. Aldus geschiedde, in februari 2013 in de akoestisch goedgezinde Doopgezinde Kerk in Haarlem. Een echt 'happy end' werd het echter niet. Paul Janse werd in datzelfde jaar ernstig ziek. Het jaar 2014 was nog maar net begonnen toen het bericht kwam dat Paul Janse, jarenlang actief in de muziekbranche, een belangrijk voorvechter van de klassieke en eigentijdse muziek, na een bewogen leven had besloten afscheid van het leven te nemen. Quirine Viersen droeg de opname van Brittens Cellosuites aan hem op.
Goede leermeesters
Brittens Cellosuites behoren evenals die van Bach tot de top van het cellorepertoire. Je moet als cellist van zéér goede huize komen om alleen al technisch met deze zeer weerbarstige materie uit de voeten te kunnen. Het begint met technisch meesterschap, waarna het vertolkingsintellect het traject mag overnemen, om ten slotte daar te eindigen waar iedere goede musicus wil eindigen: met een uitvoering of opname die zowel klinkt als een klok als alle denkbare wensen weet te vervullen. De techniek en de vertolkingskunst van Quirine Viersen dankt ze uiteraard aan zichzelf, maar er kwamen leermeesters van rang en stand op haar weg die meer dan slechts een hulpvaardige hand hebben geboden: Jean Decroos (lang geleden eerste cellist bij het Concertgebouworkest en zelf een groot cellist), Dmitri Ferschtman (een topcellist, deze vader van de violiste Liza Ferschtman) en ten slotte Heinrich Schiff (wie kent hem niet). En dan waren er natuurlijk nog de nodige masterclasses van andere groten der aarde.
Onaardse schoonheid
Fenomenaal, zoals Quirine Viersen deze suites speelt. Enige voorbeelden: het hartverwarmende pizzicato in de Serenata van de Eerste suite, de tot in de puntjes uitgewerkte fuga, de daarop volgende 'vuurkracht' in het Scherzo en de instrumentale schittering in de Ciaccona van de Tweede, de ritmische precisie in het Marcia van de Derde en als kroon op het grootse werk de door merg en been gaande Passacaglia aan het slot. Drie Russische volksthema's monden uit in een Requiem-melodie, een hymne volgens de Byzantijnse rite, als hommage aan de gestorvenen, weer heel anders dan bij Beethoven in het Thème russe, het slotdeel uit diens Strijkkwartet op. 59 nr. 1,waarin Russische folklore eveneens de hoofdrol opeist.
Het is evident dat Brittens vriendschap met Rostropovitsj en zijn fascinatie voor Bachs cellosuites drie meesterwerken heeft opgeleverd die in het cellorepertoire niet zijn weg te denken. Quirine Viersen (zij bespeelt een instrument van Joseph Guarnerius Filius Andrea uit 1715) biedt ons deze ongenaakbare partituren in al hun menigmaal bijna onaardse schoonheid, met een vlekkeloze intonatie in alle registers, een subliem klankpalet en een inzicht in deze moeilijke materie om (met een hoofdletter) U tegen te zeggen. Doet ze het anders dan - om die naam nog eens te noemen - Rostropovitsj? Gelukkig wel, het zou eens anders moeten zijn! Het beste compliment is misschien wel dat Quirine Viersen ons een uniek panorama gunt en dat zij deze drie meesterwerken in het fraaist denkbare licht zet, met de soms zacht oplichtende schaduwen die daar bijhoren. Zoals ook Rostropovitsj dat op zijn unieke manier deed. Guido Tichelman maakte er een smetteloze opname van. De gelimiteerde oplage bedraagt 1000 stuks (ik ontving exemplaar 508).
|
|