CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2019 |
Het ligt voor de hand en het is dus vaker vertoond: het merendeel van de 'kleine' pianostukken van de late Brahms, aangevuld met de beide rapsodieën op. 79, op een cd. Met bovendien de kanttekening dat de meest eminente pianisten zich erover hebben ontfermd, maar de Parijse pianist François Chaplin durfde het aan. Hij moet zich danig hebben gerealiseerd dat het een kunst op zich is om deze muziek het volle expressieve pond geven en toch niet te vervallen in opgelegd affect. En voor zover we zinvol kunnen oordelen over een 'idiomatische Brahms': dat moet het wel zijn. Wie 'origineel' wil zijn zal al snel verzeild raken in het bizarre, het zonderlinge. Het levert dan niet meer op dan een aliënerende Brahms. Wie zit daar op te wachten? Wat me in het spel van Chaplin het eerst trof was zijn fenomenaal gedoseerde rubato en accelerando. Het raffinement dat er vanaf straalt. Het is een van de aspecten die individualiteit, persoonlijkheid, karakter (het is maar hoe het wordt genoemd) in een vertolking kunnen brengen. Mits het maar niet - zoals in dit geval - niet conflicteert met de gekozen tempi binnen de contouren van het stuk. Als het anders was? Het zou direct afbreuk doen aan het metrum en zou een pure Brahms worden ingewisseld tegen een gekunstelde Brahms. Wie dat dan nog uitdagend vindt. Anders dan zijn grote voorganger Beethoven (in wiens schaduw hij zich vaak voelde) hield Brahms van veel, soms heel veel noten. Het gevolg daarvan is in vrijwel al zijn werken onmiskenbaar present: een tamelijk 'dik' klankweefsel dat zich bijzonder lastig laat vertalen naar strikte helderheid. Een goed voorbeeld daarvan vinden we al in zijn 'dikwandiige' Eerste pianosonate, zowel compositorisch als uitvoeringstechnisch een grote tour-de-force. Ook voor de piano regisseerde hij - tot in zijn laatste jaren - zijn eigen klankpalet, met andere prioriteiten dan transparantie. Maar het heeft nog een andere consequentie: daardoor is er ook - waarschijnlijk doelbewust (hij was immers een groot componist) -minder kleur, is de textuur meer monochroom. Het laatste wat de pianist dan moet doen is dit aspect nog verder aandikken. Het tegendeel ligt juist meer voor de hand: een zo helder, zo doorzichtig mogelijke voorstelling van dat dikke (sommigen zouden misschien zeggen: luxueuze) notentapijt. Die boodschap heeft François Chaplin heel goed begrepen, want dat is precies wat hij in zijn spel laat horen. Met als bijkomend voordeel dat zowel vorm als inhoud, al zijn het dan overwegend miniaturen, optimaal tot leven komt. Dat is wat Chaplins lucide aanpak vermag, zonder dat concessies worden gedaan aan het momentum, het echte doorzetten, dat deze stukken ook vereist. Innerlijk en uiterlijk gaan dan ook volmaakt samen: het eerste vooral in de laatste pianowerken (1892-93), het tweede vooral in de beide exuberante rapsodieën uit 1879 van een toen nog uitermate strijdlustige Brahms (hij was toen 46). Is dit een 'ideale' Brahms? Voor zover die bestaat: ja. Of anders wel een formidabele Brahms. Zo klinkt dit recital althans voor mij en hopelijk voor u ook. Ik vermoed dat Emil Gilels op dit grandioze spel trots zou zijn geweest. index |
|