|
CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2017
|
Brahms - The Symphonies
Brahms: Symfonie nr. 1 in c, op. 68 - nr. 2 in D, op. 73 - nr. 3 in F, op. 90 - nr. 4 in e, op. 98
Boston Symphony Orchestra o.l.v. Andris Nelsons
BSO Classics 1701/03 • 46' + 81' + 43 • (3 cd's)
Live-opname: november 2016, Symphony Hall, Boston
|
|
|
|
|
Wie weet het nog? Ergens midden jaren zestig, de werkelijk schitterende opnamen die het allang niet meer bestaande label Command Classics maakte van het Pittsburgh Symphony Orchestra dat toen werd geleid door William Steinberg. Vastgelegd op 35 mm filmband. Zo stond het ook trots op de hoes: 'Original COMMAND master recorded on 35 mm magnetic film'. De negen Beethoven- maar ook de vier Brahms-symfonieën. Ik herinner mij nog mijn eerste kennismaking met de Derde Brahms, toen op mijn Quad 33/303 en AR 5 luidsprekers. De draaitafel mocht er ook zijn: een Thorens TD 125 met daarop gemonteerd een SME 3009 arm met daarin een ADC 10 element. Dat grootse koperkoraal in de finale, het was letterlijk ongehoord. En toen kwamen in het kielzog daarvan de opnamen van CBS met Bruno Walter en het Columbia Symphony Orchestra. Dat was in de tijd dat iedere nieuwe lp-uitgave nog echt iets bijzonders was, waar naar werd uitgekeken, men er speciaal voor naar de winkel ging. Beethoven en Brahms, ze bleven vervolgens metgezellen voor het leven. Ook nu, ruim een halve eeuw verder.
Reputatie
Een Amerikaans orkest met sterke Europese wortels, met als vaste pleisterplaats een concertzaal die zich akoestisch kan meten met de Weense Musikverein en het Amsterdamse Concertgebouw. Geen wonder dus dat mijn interesse al gelijk was gewekt toen Sam Brewer van het Boston Symphony mij mailde dat hij de zojuist uitgekomen Brahms-set met Andris Nelsons als dirigent graag op onze site besproken zag. Hij was vol vertrouwen!
Er was en is waarschijnlijk geen symfonieorkest dat de vier Brahms-symfonieën niet op het programma heeft staan. Niet alleen in Europa, Rusland en Japan, maar ook in Amerika. Ik noemde Pittsburgh al, maar ook Boston, waar tussen 1990 en 1994 een bijzonder geslaagde Brahms-cyclus werd opgenomen door de 'Bostonians' onder Bernard Haitink (menigeen zal deze fraaie Philips-opname ongetwijfeld in de collectie hebben). En wat een reputatie had en heeft dit orkest! En welke grote dirigenten hebben er zich sinds de oprichting in 1881 niet over ontfermd! Ik noem slechts in chronologische volgorde Arthur Nikisch, Max Fiedler, Karl Muck, Pierre Monteux, Serge Koussevitzky, Charles Munch, Seiji Ozawa, Bernard Haitink, Michael Tilson Thomas, Colin Davis, James Levine en nu dus Andris Nelsons. Dan waren er - ook heel belangrijk! - de door Koussevitzky geinitieerde zomercursussen en concerten op Tanglewood die in 1937 een vaste gestalte kregen. Eens de droom van de oprichter van het orkest,
Henry Lee Higginson, om een 'good honest school for musicians' te scheppen, werd met het Tanglewood Music Center (oorspronkelijk het Berkshire Music Center) werkelijkheid.
Thematische ontwikkeling
Wat schreef ik ook alweer over Nelsons (Riga, 1978) in mijn bespreking van Bruckners Derde symfonie door het Gewandhausorchester Leipzig onder zijn leiding? Dat hij
niet de opvolger is geworden van Mariss Jansons als chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest en dat we zullen dus nooit weten of hij Daniele Gatti naar de kroon zou hebben gestoken, maar wel dat het voor mij vaststond dat hij een toch al grandioze Bruckner-traditie in Amsterdam naar nieuwe hoogten zou hebben gestuwd. Die conclusie kon ik vrij gemakkelijk trekken uit zijn interpretatie van die Derde symfonie. En wat voor deze Bruckner geldt kan nu eveneens op Brahms van toepassing worden verklaard: Nelsons aandacht voor de grote betekenis van de thematische ontwikkeling binnen het door de componist geconcipieerde model. Ruimte en tijd vallen niet weg, maar krijgen binnen dat model hun eigen gedimensioneerde strekking. De thematische ontwikkeling die een nieuwe tijd en ruimte creëert. Met de nadruk op ontwikkeling (wat ook voor de vele transities geldt), want ook bij Brahms zijn de thema's niet buitensporig lang. Wat daarna gebeurt, de ontwikkeling na de expositie (die qua opzet bij Bruckner klassiek is gebleven), is voor zowel de onderbouw (harmonie) als de bovenbouw (melodie) binnen de architectuur doorslaggevend. Dat dit bij Brahms, anders dan bij Bruckner, op zich niet tot nieuwe themagroepen leidt doet daaraan niets toe of af. Evenals bij Bruckner heeft ook bij Brahms alles zijn unieke eigen plaats en tijd om vervolgens organisch te worden uitvergroot (zoals in de passacaglia in de finale van de Vierde!) of al naar gelang de ontwikkeling zelfs nieuw leven ingeblazen (in de finale van de Eerste). Daarom is de muziek van Bruckner en Brahms nooit langdradig: de uitvergroting in tijd en ruimte komt logisch, zelfs onweerstaanbaar voort uit een in de structuur ingebedde oorsprong. Hieruit zou voorzichtig de conclusie kunnen worden getrokken dat wie goed is in Bruckner, minstens zo goed moet zijn in Brahms.
Kolossaal
Ook bij Nelsons' Brahms worden tijd en ruimte een magnifieke muzikale gebeurtenis, is er de sensatie van iets kolossaals dat zich nog moet gaan voltrekken. Mahlers adagium 'Zeit lassen' wordt door Nelsons ook in Brahms een zowel belangrijk als dankbaar criterium (wat iets heel anders is dan 'langsam, schleppend'). Wat zich ontvouwt is van een bijzondere schoonheid, zowel gemeten in klank en textuur als in concept. Nelsons projectie is die van het spiritueel herscheppen van vier sublieme partituren, waarin - evenals bij 'zijn' Bruckner - de geschapen conceptuele ruimtelijkheid geen losse componenten meer bevat, maar wel getuigt van zeldzame elasticiteit. Soms is de verwachting die wordt geschapen nog indrukwekkender dan de realisatie ervan. Het is een volstrekt andere aanpak dan die van bijvoorbeeld Klemperer, die koos voor rotsvaste tempi en een uit graniet gehouwen architectuur. Daar tussenin vinden we Bruno Walter die meer de menselijk warme kant van deze muziek benadrukt. Het gaat hier niet om het geven van een waardeoordeel op basis van vergelijking, maar om het markeren van verschillende 'recepten' die ieder hun eigen betekenis hebben én houden. Zoals ook de Vierde met de Weners onder Carlos Kleiber een unieke ervaring is en blijft, hoe vaak de opname ook wordt beluisterd.
|
Andris Nelsons en het Boston Symphony Orchestra in Symphony Hall, Boston |
Belangrijk merkteken
Natuurlijk is het een waagstuk om als chef-dirigent van het Boston Symphony aan een Brahms-cyclus op cd te beginnen. Nelsons heeft - zo blijkt uit zijn voorwoord bij deze uitgave - zeker gedacht aan twee wel zeer illustere voorgangers die een complete cyclus hebben opgenomen: Erich Leinsdorf en Bernard Haitink; en in wat mindere mate aan individuele opnamen van Serge Koussevitzky, Charles Munch en Seiji Ozawa. Maar hij moet wel tevoren hebben geweten dat hij het net even anders ging doen. Wel vol energie, de teugels gevierd, maar met de versnellingen en vertragingen die hij niet uit de partituur kon halen, maar die wel een belangrijk merkteken zijn geworden voor zijn benadering van dit symfonisch repertoire (een beeld overigens dat ook zijn Sjostakovitsj kenmerkt). Niet in de zin van een impulsieve 'grondtoon' (alles lijkt zeer goed overdacht), maar vanuit een conceptueel raamwerk dat hij met grote overtuiging presenteert. Nelsons onderkent ook het belang van het harmonische beeld dat vaak - evenals bij Beethoven - vanuit de contrabassen zijn weg 'naar boven' vindt. Sterk is ook Nelsons karakterisering van de langzame delen door uiterst zorgvuldige frasering, fijnmazige dynamische gradaties en een mooi uitgesponnen lyriek. Dat vinden we ook terug in het Allegretto grazioso van de Eerste en de Tweede symfonie. Het is pure luxe, maar weldadig pluche wordt het (gelukkig!) niet. In de finale vinden we onder Nelsons boetserende handen en het subliem spelende orkest ook de mooiste aller coda's: 'let the trombones sound!'
De Derde is 'one of a kind'. Zelfs de herhaling van de expositie in het openingsdeel berooft het niet van zijn expansieve voortgang (ik zou het zonder enige overdrijving wel Brahms' 'Eroica' willen noemen). Dat is een ander sterk staaltje van de kunst van de interpretatie. Weer valt op hoezeer Nelsons frases kan kneden en vandaar uit nieuwe perspectieven weet neer te zetten. Het Poco allegretto past naadloos in 'Aimez-vous Brahms?'
De rust die in de Vierde wordt uitgestraald (de hectiek die sommige dirigenten erin hebben gelegd is hier heel ver weg) biedt veel ruimte aan de glanzende poëzie zoals Brahms die mogelijk bedoeld heeft (de tempoaanduiding voor het openingsdeel is niet voor niets Allegro non troppo). Hoezeer dit uit het lood kan worden gezet blijkt wel uit wat Arturo Toscanini (een fenomenaal dirigent) daarvan meende te moeten maken: Allegro vivace. De naadloos getrokken passacaglia - ik memoreerde het reeds - met zijn doordringende ostinato zet de kroon op dit schitterende werk.
Dat ik de Eerste symfonie het laatst heb beluisterd was niet meer dan toeval. Ik vond daarin alleen maar de bevestiging van wat ik in de overige drie symfonieën al had gehoord: grandioze spanningsbogen (al vanaf de sostenuto-introductie met zijn dreunende pauken), superieur uitgewerkte dynamische contrasten, een voortdurend krachtig betoog met lyrische contouren, een hechte grip op de (tamelijk lastige) structuur van de finale en met twee lyrisch getooide middendelen die het facetrijke cantabile-spel van de 'Bostonians' nog eens extra profileerden. De live-opnamen zijn schitterend (wát een bas!) en het publiek is muisstil. Er is geen applaus, wat van mij best wel had gemogen. Wat de verdeling van de vier symfonieën over drie cd's betreft: de Eerste staat op de eerste, de Tweede en Derde op de tweede en de Vierde op de derde cd.
|
|