CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juni 2014

 

Birtwistle: Chamber Music

Three Settings of Lorine Niedecker (voor sopraan en cello) - Trio (voor viool, cello en piano) - Bogenstrich, Meditations on a poem of Rilke (voor bariton, cello en piano) - Nine settings of Lorine Niedecker (voor sopraan en cello)

Amy Prestion (sopraan), Roderick Williams (bariton), Lisa Batiashvili (viool), Adrian Brendel (cello), Till Fellner (piano),

ECM New Series 2253 4765050 • 66' •

Opname: augustus 2011, Herkulessaal, Münchner Residenz, München

 

Harrison Birtwistle heeft niet alleen als componist maar ook als promotor veel voor de eigentijdse muziek betekend. In de komende maand hoopt hij tachtig te worden en gaat bijna vanzelfsprekend alles een paar tandjes lager, maar hij componeert nog steeds.
In de jaren zestig en zeventig was hij samen met zijn goede vriend Peter Maxwell Davies meestal wel te vinden bij de meest uiteenlopende concerten, evenementen en manifestaties rond het thema eigentijdse muziek. Als lid van ensembles als New Music Manchester, Matrix en Pierrot Players stond hij in de voorste gelederen als het om de uitvoering van moderne muziek ging. De vergelijking met Karl Amadeus Hartmann dringt zich op: Birtwistle en Davies propageerden de uitvoering van muziek van hun tijdgenoten zonder met hun composities zelf op de voorgrond te treden. Net als bij Hartmann en zijn Musica Viva speelde het eigen belang daarbij dus geen enkele rol van betekenis.

Birtwistle heeft zijn creatieve leven lang een voorliefde gehad voor archetypen en figuren uit de Griekse mythologie, maar evengoed voor Punch and Judy (onze Jan Klaassen en Katrijn). Ook thema's als tijd en dood komen we in zijn werk herhaaldelijk tegen. Getallensymboliek gaat hand in hand met zijn belangstelling voor de ritmische ordening in de middeleeuwse motetten en de daarmee verband houdende praktijk van de hoketus: de melodie beweegt zich heen en weer tussen meerdere stemmen, maar dan zo dat de ene stem zwijgt terwijl de andere in beweging is, en omgekeerd, een techniek die ook Louis Andriessen heeft beproefd. Birtwistle maakte er zijn eigen modernistische 'vertaling' door de cantus (horizontale melodie) te laten contrasteren met doorlopende verticale klankblokken.
Birtwistle ontwierp ook een geheel eigen, op de schilderijen van Paul Klee geïnspireerde tabulatuur. Zonder hem de status van componerende rekenmeester toe te dichten is het wel zo dat de praktisch ingestelde Birtwistle zijn composities inricht aan de hand van wat hem als eerste voor de voeten komt. Met dat materiaal gaat hij aan het werk. Het fundament wordt gelegd met behulp van datgene dat hij het eerst heeft 'opgeraapt'. Door er meer materiaal aan toe te voegen, dijt de compositie verder uit. Het uitgangspunt daarbij is onveranderd 'the transformation from the mechanical to the magical'.

Wie vandaag een Trio wil componeren voor viool, cello en piano, weet al bij voorbaat dat de beide fragiele strijkinstrumenten op moeten boksen tegen de massieve klank van de concertvleugel (een probleem dat Brahms al tegenkwam). Alleen al wat dat betreft zijn er valkuilen genoeg, maar Birtwistle is in zijn Pianotrio de uitdaging niet uit de weg gegaan en heeft gezorgd voor een dusdanige wisselwerking tussen strijkers en piano dat de balans niet onder druk wordt gezet. In de eerste maten is het vraag- en antwoordspel tussen de drie instrumenten al evident. Birtwistle lijkt Bachs techniek van de inventie als voorbeeld te hebben genomen. Aan het slot citeert hij Verlaine: 'Les sanglots longs des violons de l'automne'.

Birtwistle zoekt graag de grenzen op van wat compositorisch mogelijk is: voor hem is dat synoniem aan oorspronkelijkheid. Een aspect daarvan is condenseren tot het uiterste, een methode waar hij zich net zo volkomen thuis in voelt als in monumentale structuren. De tot op het bot uitgesneden textuur van zijn op teksten van Lorine Niedecker geïnspireerde 'song settings' raken de klankgeraamtes van Anton Webern en is net zo effectief. Wat zich uit de nevelen losmaakt is van een ongenaakbare schoonheid. Ook na vele malen beluisteren worden de geheimen ervan niet prijsgegeven, een fenomeen dat we ook van Weberns muziek kennen.
Misschien is dit wel de kern van de muziek van Birtwistle in meer algemene zin: dat zijn bij een eerste (of tweede.; of derde.) beluistering enigerlei muzikaal 'comfort' ontbreekt, zij ondoordringbaar lijkt, waarin we verdwalen als in een labyrint. Er is wat mij betreft een duidelijke parallel aan te wijzen tussen Birtwistles voorkeur voor oerbeelden en mythologische figuren en de kunstige bouwsels uit de klassieke Oudheid waarin men gemakkelijk de weg kwijt kon raken, zoals Daedalus die op Kreta liet bouwen. Toeval bestaat niet. Wie dieper tot deze muziek weet door te dringen zou weleens tot de conclusie kunnen komen dat zij beduidend oorspronkelijker is dan die van Britten. Vloeken in de kerk? Misschien. Britten stond niet veel dichter bij de grote Engelse romantische traditie maar er zijn zelfs duidelijke sporen naar Dowland en Purcell. Het zegt bovendien wel iets dat hij Pears de opera Punch and Judy onverdraaglijk vonden. Bij Birtwistle geen enkele 'comfort zone', zelfs niet voor een doorgewinterde componist en een niet minder doorgewinterde tenor. De muziek van Birtwistle is per saldo net zo eigenzinnig als die van een Webern, Varèse, Holliger, Rihm, Lachenmann of . Sibelius. De uniciteit van Birtwistle!
Wie kan deze muziek beter uitvoeren dan deze vijf topsolisten, waaronder Adrian, de zoon van Alfred Brendel? En wie kon het beter opnemen dan ECM? Marvellous!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links