CD-recensie

 

© Aart van der Wal, november 2008


 

Beethoven: Pianoconcert nr. 1 in C, op. 15 - nr. 2 in Bes, op. 19 - nr. 3 in c, op. 37 - nr. 4 in G, op. 58 - nr. 5 in Es, op. 73 (Keizersconcert).

Evgeny Kissin (piano), London Symphony Orchestra o.l.v. Sir Colin Davis.

Emi Classics 2 06311 2 3 • 63' + 75' + 42' • (3 cd's)

 


Beethovens vermogen om moeiteloos van blad te lezen is naast zijn enorme muzikale geheugen legendarisch. Tijdens de eerste uitvoering van Beethovens Derde pianoconcert in april 1803, met de componist aan de piano, wilde Ignaz von Seyfried de bladmuziek voor de grote meester omslaan. Tot zijn ontsteltenis ontdekte hij daarbij vrijwel uitsluitend lege bladzijden, met her en der enige hiërogliefen waar voor hem niets van te maken viel.

De Russische pianist Evgeny Kissing (1971) is ondanks zijn 37 jaar al legendarisch. Hij trad als tienjarige voor het eerst openbaar op, in Moskou met Mozarts Pianoconcert KV 466. Zijn carrière kwam in een stroomversnelling toen hij in 1984, eveneens in Moskou, de beide Chopin-concerten speelde. Het live uitgezonden en internationaal uitgestraalde concert maakte zo'n indruk dat Kissin al spoedig daarna uitgroeide tot een ster. Een andere belangrijke gebeurtenis was zijn optreden tijdens het traditionele, Berlijnse Oudejaarsavondconcert van de Berliner Philharmoniker. In 1989 speelde hij daar Tsjaikovski's Eerst pianoconcert onder leiding van Herbert von Karajan.

Hoewel Kissin de romantisch overrompelende stijl van een Arcadi Volodos mist (daar is hij ook nooit serieus naar op zoek geweest), gaat zijn voorkeur onverkort uit naar het romantische repertoire, hoewel hij nooit onder stoelen of banken heeft gestoken dat wat hem betreft de muziek van Johann Sebastian Bach de ware Parnassus is. De eigentijdse muziek valt - althans wat het uitvoeren ervan betreft- buiten zijn muzikale horizon. Als partner in de kamermuziek zal men hem trouwens zelden zien.

De combinatie Kissin/Davis is - de leeftijd van beiden in aanmerking genomen - eigenlijk net zo merkwaardig als in 1967-68 Barenboim/Klemperer (eveneens in Beethovens pianoconcerten en op dezelfde opnamelokatie, EMI's Abbey Road studio's in Londen - ook deze set hoop ik binnenkort te bespreken). Barenboim was toen 24, Klemperer 82. Kissin is nu 38, Davis 81, maar toch. Het is wonderlijk te horen hoe weinig een dergelijk groot leeftijdsverschil in de muziek betekenis heeft.

Het orkestrale aandeel onder Davis is zeker pittiger, alerter zo u wilt, vergeleken met zijn wat slome aanpak in medio jaren tachtig, toen hij in Dresden met de Sächsische Staatskapelle Claudio Arrau in de Beethoven-concerten begeleidde. De solist is en blijft hier heer en meester. Na Kissins intrade neemt hij het gehele ensemble als het ware met zich mee, en wordt de betekenis van het 'concertare' (wedijveren) dankzij de sprankelende en vitale dialogen tussen solist en orkest indrukwekkend onderstreept.

Klaroengeschal

Het heeft geen zin dogmatisch te zijn en per se het gebruik van bijvoorbeeld negentiende-eeuwse hoorns en trompetten voor te schrijven. Wie wèl dogmatisch wil zijn zal tegelijkertijd moeten aanvaarden dat een groot deel van het negentiende-eeuwse orkestrepertoire voor de traditionele symfonieorkesten verloren gaat. Want dat betekent natuurhoorns en natuurtrompetten in plaats van de traditionele (ventiel)instrumenten. Het 'moderne' orkest is daarmee niet vertrouwd en dus moeten hoornisten en trompettisten (maar ook trombonisten) of omschakelen, of er dienen musici buiten dat orkest te worden gevonden die met dergelijke instrumenten goed overweg kunnen. In het laatste geval gaat dat ten koste van de bestaande homogeniteit binnen dat orkest.

Feit is evenwel dat geen enkel symfonieorkest het zonder het negentiende-eeuwse repertoire kán stellen. Het betekent immers dat er dan een breuk ontstaat in de bestaande traditie, waardoor ook de uitvoering van de achttiende-, twintigste-eeuwse en eigentijdse muziek onder druk komt te staan: wie de muziek van Beethoven niet meer speelt, kan ook met die van Haydn, Mozart, Bruckner, Mahler, Berg of Stravinsky niets meer aanvangen. Een breuk in de traditie betekent het einde van het stilistische prisma.

Dat neemt allemaal niet weg dat de technische volmaaktheid van de huidige blaasinstrumenten het de bespelers veel gemakkelijker heeft gemaakt,. vergeleken met hun negentiende-eeuwse collega's. Die hadden het veel moeilijker om zuivere klanken uit hun weerbarstige instrument te persen. Zij moesten de absolute grenzen van hun zowel technische als fysieke kunnen opzoeken, zich maximaal inspannen. Die moeite, die inspanning maakte onderdeel uit van de compositie zelf. Wat moeiteloos kan worden gespeeld, doet dus afbreuk aan het karakter en de betekenis ervan. Wie Beethovens partituren volgt, ziet dat ook: de berg moet worden beklommen, desnoods met een uiterste krachtsinspanning. Tegenwoordig gaat dat in de derde versnelling. Met daarbij de kanttekening dat het volstrekt onmogelijk is om met de huidige trompet het schetterende karakter van zijn negentiende-eeuwse pendant te realiseren.

In november klonken in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw Beethovens vijf pianoconcerten met de Zuid-Afrikaanse pianist Kristian Bezuidenhout en het Orkest van de Achttiende Eeuw onder leiding van Frans Brüggen. Wie erbij is geweest kent dus het hierboven beschreven effect. Het 'moderne' symfonieorkest (laat ik de 'moderne' vleugel maar buiten beschouwing laten, want dan wordt deze recensie nóg langer) lukt het gewoon niet om het martiale aspect in deze muziek zó weer te geven zoals het in Beethovens tijd moet hebben geklonken (de blaasinstrumenten uit die tijd zijn immers deels bewaard gebleven en dus kennen we hun klankeigenschappen). Klaroengeschal dus, in optima forma. Beethoven componeerde er als het ware naartoe, getuige de hoekdelen van het Vijfde pianoconcert, het slotdeel van het Vioolconcert, de Eroica, de Vijfde symfonie, de Egmont-muziek, het Agnus Dei van de Missa Solemnis, enz.

Helemaal zwartwit is het overigens niet. We mogen dan weten welke instrumenten er in die tijd waren, maar of ze als zodanig ook werden gebruikt? De Böhm-fluit werd in 1848 uitgevonden, maar werd pas een halve eeuw later in het Weense orkest opgenomen. Op grond van dit simpele feit horen Böhm-fluiten dus niet thuis in de orkestwerken van Brahms! Beethoven beleefde nog de komst van de ventielhoorns (1815) en -trompetten, maar pas na zijn dood (in 1827) werden ze in de orkesten ingezet. Van Brahms is trouwens bekend dat bij de waldhoorn boven de ventielhoorn verkoos (die hij betitelde als 'Blechbratsche'). De bekende Lorenz-hoorn (zonder ventielen) werd nog in de tweede helft van de negentiende eeuw in Linz gebouwd. als hét romantische blaasinstrument bij uitstek.

Interessant is ook dat de huidige concertpauk een geheel andere klank voortbrengt dan die uit de negentiende eeuw. Het ketelvolume is aanzienlijk toegenomen, wat een luidere, meer sonore klank voortbrengt, maar langer naklinkt dan de vroegere pauk (het gebruik van houten, in plaats met vilt beklede stokken verandert daar niets essentieels aan). De 'oude' pauk klonk droger en pittiger, en maskeerde minder.

Als we dergelijke aspecten mee laten wegen krijgen de door Beethoven aangeduide metronoomcijfers binnen de contouren van het 'moderne' orkestapparaat bepaald een andere betekenis. Voeg daarbij dan tevens de akoestiek (in Beethovens tijd trokken er echt geen 1500 mensen naar de concertzaal, want die kon zoveel toehoorders niet bevatten) en zie daar, 'onze' Beethoven is een geheel andere (wat het kunstgenot overigens geenszins in de weg hoeft te staan).

Terug naar Kissin en Davis, die in grandioze stijl Beethovens pianoconcerten het volle pond geven, flonkerend briljant, al kan over sommige tempi best wel worden getwist: de finale van het Eerste concert lijkt geenszins op het voorgeschreven Allegro scherzando. Geschertst wordt er genoeg, maar dan wel in een Allegro molto tempo. Er staat trouwens wel iets zeer wezenlijks tegenover: Kissins ongekende articulatie en dynamische nuancering, met grootse momenten in de linkerhand.

De openingsarpeggio's in het Vijfde concert lijken de toon te zetten voor een relaxte aanpak, maar de schijn bedriegt, want we worden in de doorwerking op werkelijk spetterend pianistiek vuurwerk getrakteerd, met wederom die subliem uitgewerkte details in de linkerhand, die ik nog niet eerder zo scherp gearticuleerd heb gehoord (zelfs niet door Grimaud, op DG, die een waarlijk vorstelijk Keizersconcert heeft neergezet). Alle langzame (midden)delen zijn eveneens buitengewoon goed geslaagd, de lyriek stroomt vrij en onbekommerd, in grote stromen. Wat niet wil zeggen dat die in de openingsdelen ontbreekt: luistert u maar eens naar dat ongekende poëtische panorama in het openingsdeel van het Keizersconcert, na die fameuze dubbeloctaven over de gehele klaviatuur (cd 3, track 1, vanaf 12:15). Of de nuances die Kissin weet aan te brengen in de discantpartij (bijvoorbeeld vanaf 14:50).

De opname is prachtig, met een bijzonder goed gedefinieerde pianoklank en warme orkestkleuren. Een béétje meer kern in het basregister (dat geldt zowel voor de piano als voor het orkest - héél belangrijk bij Beethoven) had het nóg mooier gemaakt. Alles bijeen genomen voorwaar geen geringe uitgave, die bovendien nog tegen budgetprijs verkrijgbaar is.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links