![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2008 |
||||||||||||
András Schiff speelt de pianosonates van Beethoven Deel VII: Pianosonate nr. 27 in e, op. op. 90 - nr. 28 in A, op. 101 - nr. 29 in Bes, op. 106 (Hammerklavier). András Schiff (piano). ECM New Series 1948 476 6189 • 77 ' • (Live-opnamen, Tonhalle, Zürich).
Deel VIII: Pianosonate nr. 30 in E, op. 109 - nr. 31 in As, op. 110 - nr. 32 in c, op. 111. András Schiff (piano). ECM New Series 1949 476 6192 • 65' • (Live-opnamen, Reitstadl Neumarkt, Oberpfalz). Het is volbracht! Met deze laatste twee delen is András Schiffs Beethoven-cyclus voltooid. Men kan niet anders dan grote bewondering hebben voor deze ware krachttoer, die zonder enige twijfel grote artistieke integriteit uitstraalt en in termen van eigentijdse Beethoven-interpretatie net zo goed een mijlpaal vormt als de in deze kolommen zo bejubelde Paul Lewis (die het door de bank iets gemakkelijker had, omdat hij zijn cyclus in de studio liet vastleggen). Toch ontkom ik niet aan het signaleren van onevenwichtigheden in Schiffs vertolkingen. De delen 1 t/m 6 heb ik reeds eerder besproken en dus is het nu tijd om de balans op te maken. Ik begin voor de verandering maar eens bij Beethovens eigen notenschrift, omdat dit niet alleen fascinerend is, maar per saldo een van de slechts twee betrouwbare bronnen is op basis waarvan een vertolking tot stand dient te komen. De tweede is de drukproef, waarin de componist doorgaans nog de nodige wijzigingen aanbracht en die daardoor afwijkt van het oorspronkelijke handschrift (Beethoven nam de moeite niet meer om dat handschrift aan te passen aan hetgeen hij - als 'second thought' - nog in die drukproef had neergeschreven). Het musicologisch onderzoek begint dus doorgaans bij deze twee bronnen, mits die uiteraard voorhanden zijn. Eventueel kan nog worden teruggegrepen op schetsmateriaal, uitgeschreven orkestpartijen, enz. Iedere generatie interpreteert de aanduidingen in de partituur anders, met als gevolg dat die in de dagelijkse muziekpraktijk ook een andere invulling krijgen. Dat neemt niet weg dat het handschrift het enige document is dat van begin tot eind het componeertraject openbaart. Het is enerzijds het grafisch vastgelegde bewijs van de artistieke denkkracht en individualiteit, terwijl het ons anderzijds het precieze loop van het scheppingsproces laat zien. In het geval van Beethovens manuscripten doet zich het probleem van de leesbaarheid voor. Hieronder drie voorbeelden: de eerste twee leveren geen noemenswaardige problemen op, het derde wel.
Maar zelfs indien we iedere noot, iedere aanduiding met het grootste gemak zouden kunnen ontcijferen, dan nog zijn we wat toonduur en toonsterkte betreft op onze eigen inzichten aangewezen. Notenwaarden leveren alleen maar verhoudingsgetallen op (bijvoorbeeld het verschil tussen 1/8 en 1/16 noten). Als we de toonduur van een hele, halve of kwartnoot hebben bepaald, kunnen we vervolgens daaraan de toonduur van de overige waarden (1/8, 1/16, 1/32, 1/64) ontlenen. Ook de staccato-aanduiding kunnen we daaraan relateren. Uiteraard relateren wij deze waarden aan het voorgeschreven tempo (Allegro, Adagio, Andante, enz.). Met de belangrijkste sterktegraden gaat het net zo. De luidste passage (ƒƒƒ) kunnen we, met alle tussenstadia (forte, mezzoforte, mezzopiano, piano tot pianissimo herleiden. Want er zijn ook nog accenten, zoals sƒ(z), sforzando of sforzato, simpel gezegd het benadrukken van een of meerdere noten. Het zal dus duidelijk zijn dat het aan de vertolker is om aan dit soort zaken - en nog een groot aantal meer - zijn eigen invulling te geven. Dat doet uiteraard ook Schiff. Hij is ijzersterk in de late sonates, daar waar de grandeur van Bach zich naadloos mengt met de expressieve metafysica van Beethoven. Schiff draait letterlijk zijn hand niet om voor het complexe stemmenweefsel. Hij spant Beethovens polyfone draden als het ware na, en brengt in de hoofd- en nevenstemmen de gradaties aan die deze muziek volkomen helder over het voetlicht brengt, daarbij geholpen door zijn schitterende Bösendorfer die qua klankpalet tot de beste in zijn soort behoort. Schiffs enorme ervaring met Bach moet hier een belangrijke rol hebben gespeeld, want zelfs in het hondsmoeilijke slotdeel van de 'Hammerklavier' blijft de grootse structuur feilloos overeind. Daarin gaat het uiteindelijk om melodische, harmonische en ritmische structuren die zich alleen door de echt grote pianisten laten vangen. Het is zo'n traject waarin de techniek en niet de expressieve zeggingskracht de dienst uitmaakt, waarbij het kaf bliksemsnel van het koren wordt gescheiden. Toch heeft deze cyclus als geheel naar mijn smaak onevenwichtige trekken. Schiff heeft doelbewust voor uitvergroting van dynamische contouren en accenten gekozen, hij belicht deze sonates beduidend anders, wat aan de ene kant tot soms verrassend nieuwe invalshoeken leidt, maar anderzijds de betooglijnen aantast. De grote spanningen die in deze sonates opgetast liggen komen onvoldoende tot hun recht doordat Schiff té veel binnen een té kort traject probeert te bewerkstelligen, wat de melodische structuur van deze werken mijns inziens tekort doet. En aangezien Schiff consequent is, geldt dat voor de langzame delen niet minder, al is de uitgesponnenheid van het melodische en harmonische parcours in dit opzicht meer vergevingsgezind. Dit brengt me op wat ik eerder schreef over de te hanteren sterktegraden. Schiff hanteert stevige fortissimi, hij neemt geen gas terug, kiest voor felle uitbarstingen en snelle ontladingen. De accenten schieten als kanonskogels door de ruimte, de crescendi ontstaan in een wervelwind, de lijnen worden kort gehouden, de linkerhand onderstreept of licht toe wat er in de rechterhand gebeurt. Transities van majeur naar mineur, van dominant naar subdominant, het helder verlichte baken van de dominant-septiem: het zijn onder de handen van Schiff opzienbare spanningselementen, die zelfs het verdere verloop nog weten te accentueren, maar die de werkstructuur te zeer het toevalsprofiel meegeven. Alsof Schiff in Beethoven de revolutionaire toondichter ziet die geen respijt kent en voortdurend door de 'Sturm und Drang' modus wordt beheerst. Beethoven was een buitengewoon consciëntieuze componist. Dat blijkt niet alleen uit zijn muzikale creaties zoals wij die kennen, maar evenzeer uit zijn correspondentie met o.a. zijn uitgevers, zijn 'Konversationshefte', zijn schetsboeken en zijn aantekeningen. Het blijkt ook uit die paar noten aan het begin van het Adagio sostenuto van de 'Hammerklavier' die eerst ontbraken, maar later per se nog moesten worden toegevoegd. Een paar seconden op een tijdsduur van ruim een kwartier, terwijl we nu allemaal weten hoe essentieel die zijn. Vorm en inhoud is daarbij een essentieel begrip, doorslaggevend zelfs als het een werkelijk kunstwerk betreft. Daarin toont Beethoven niet alleen zijn zowel enorme poëtische als ruw-revolutionaire kracht, maar ook zijn vermogen om de thematiek langs lange muzikale lijnen te ontwikkelen en vorm te geven, en oplossingen te bedenken die zo van een innerlijke logica zijn vervuld, dat ze op de toehoorder de indruk maken dat het niet anders kan. Dat die compositorische ontwikkeling vanuit de kiemcel en het motief bovendien onverbrekelijk samenhangt met zijn dynamische proportionaliteit, om het even of het een crescendo, een diminuendo of een sforzato betreft, zal iedere vertolker zich eveneens eigen dienen te maken. Anders gaat die logica schuil achter iets onbestemds, heerst onrust waar rust en stabiliteit dient te heersen, ondanks alle spanningen en ontladingen die de muziek op zich oproept. Dat is min of meer de kern van mijn twijfels over de waardevastheid van Schiffs visie op Beethovens sonates. Te veel losse elementen worden er in de zin van te sterk aangezette accenten uitgelicht, waardoor de structurele boog die over een geheel sonatedeel ligt, niet gespannen blijft. Naar mijn oordeel is Schiff er uiteindelijk niet in is geslaagd om vorm en inhoud in Beethovens 'Sturm und Drang' (in de zin van evoluerende vernieuwing) gelijke rechten toe te kennen. Daardoor helt de architectuur over, raakt uit balans. Dan kan het enorme speltechnische raffinement van Schiff noch de schitterende opname (zelden is de vleugelklank zo levensecht geponeerd) met geen mogelijkheid uitkomst bieden. Mensuur en structuur, daar draait het om. Dan kan alles letterlijk op zijn plaats vallen. Dat Schiff in Beethovens laatste sonates dichter bij mijn ideaal komt heeft mogelijk te maken met zijn visie op de 'late' Beethoven, die daarin duidelijk afstand neemt van zijn - althans door ons zo gekwalificeerde - middenperiode. De contrasten worden minder scherp aangezet, het dynamische discours is natuurlijker, het polyfonische element wordt structureel zeer overtuigend uitgewerkt. Er hangt een zegenrijke rijpheid over deze vertolkingen. De 'Hammerklavier' is formidabel, op. 110 niet minder (het 'arioso dolente' van een heel bijzondere schoonheid). In het openingsdeel van op. 109 rijgt het ene zangerige hoogtepunt zich aan het andere. Op. 101 wordt ontwikkeld vanuit een bijna onaardse lichtheid Op. 111 is een waar juweel, culminerende in de nerveus zoekende trillers in de arietta. En dan is er op. 90 dat zich in ware eenvoud ondergedompeld weet. Heeft Schiff dan misschien het beste voor het slot bewaard? index | ||||||||||||