CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2018
|
Beethovens eerste serieuze pogen op zijn Weense pad als componist waren de drie pianotrio's op. 1. Ze zijn alledrie raak getroffen, vol kleur en fleur, briljant geconcipieerd en vol flonkering. Het is muziek die direct aanspreekt, maar die ook na herhaald beluisteren zijn aantrekkingskracht niet verliest, met steeds weer nieuwe details die erin opduiken. Dat de toen nog jonge componist (hij was pas begin twintig toen hij hier serieus werk van maakte) zich in die Weense beginjaren al zeer snel ontwikkelde, met rasse schreden vooruitging, blijkt wel uit wat na deze in 1794/95 gecomponeerde drie pianotrio's volgde: de drie pianosonates op. 2. Toen Beethoven in 1792 Bonn definitief verruilde voor Wenen was hij in het bezit van een album waarin zijn goede vriend en beschermer graaf Waldstein had geschreven: 'Je gaat nu naar Wenen om je reeds lang gekoesterde wensen in vervulling te zien gaan. Je zult de geest van Mozart uit Haydns handen ontvangen'. Deze warme notitie was in zoverre juist dat Beethoven eerder het plan had opgevat om bij Mozart te gaan studeren, maar diens dood in 1791 had dit voornemen in de kiem gesmoord. Haydns handen, jawel, maar merkwaardig is toch wel dat het mooiste en best geslaagde van de drie pianotrio's, het laatste in de veelzeggende toonsoort c-klein, door Haydn bijna tot de brandstapel werd veroordeeld. Nee, uitgerekend dat werk, zijn beste tot nu toe, moest hij toch maar niet naar een muziekuitgever sturen! De voor de hand liggende reden? Het afscheid van Haydns concept van drie partijen die een sterke lotsverbondenheid met elkaar hadden, van elkaar afhankelijk waren. Een stemmenweefsel dat zich in een voortdurende verbondenheid manifesteerde. Natuurlijk moet de piano in het pianotrio dominant zijn, maar we luisteren niet graag naar twee strijkinstrumenten die qua volume voortdurend moeten opboksen tegen een Steinway, Yamaha, Bechstein of Bösendorfer. Het is de technicus aan de regeltafel die dan met zijn schuifregelaars orde in de klankverhoudingen moet aanbrengen. Dit nieuwe album biedt een heuse fortepiano. Het is er niet een uit de oude doos, maar een door Paul McNulty (een bekende naam in dit verband) in 1991 vervaardigde kopie naar een fortepiano van Anton Walter uit 1795 (het instrument is te vinden in het Germanisches Nationalmuseum in Neurenberg onder het catalogusnummer Mi NE 109). De stemming werd gebracht op A=430 Hz, getempereerd naar Bach/Lehman, wat - afgezien van het spel - de mogelijke dreiging van fletsheid al bij voorbaat wegneemt. De opklimmende 'sharps' klinken snediger, de dalende 'flats' juist lieflijker (wat iets anders is dan flets). Het laat zich niet zo gemakkelijk met andere fortepiano's (en opnamen!) vergelijken, maar het klopt in de praktijk wel. Het Trio Goya heeft deze muziek al lang op het repertoire en dat uit zich in een fraai en vooral organisch geheel zonder agogische poespas, met - heel belangrijk! - de nadruk op de (nog) jonge Beethoven. Van 'hineininterpretieren' (op zoek gaan naar wat er niet is) is gelukkig geen sprake, al had het bij vlagen wel iets pittiger kunnen worden aangepakt. Gelukkig is het Trio Goya niet in de valkuil getrapt die voor iedere interpreet wijd open staat: de muziek van de jonge Beethoven zo uitvoeren dat de schijn wordt gewekt dat zij al veel verder in de tijd staat. Last but not least: Chandos heeft voor een mooie opname gezorgd, met een extra compliment aan het adres van zowel musici als opnamestaf voor de realisatie van de delicate balans tussen toetsinstrument en strijkers. index |
|