![]() CD-recensie Het Prazák Kwartet op zoek naar de ware Beethoven (6) Strijkkwartet nr. 15 in a, op. 132
© Aart van der Wal, maart 2005
|
||||
Nog tijdens het componeren van het strijkkwartet in Es-groot, op. 127 schreef Beethoven in de herfst van 1824 aan Schott's Söhne: "Das 2te ist der Vollendung nahe." Beethovens leidde wederom de muziekuitgever om de tuin, want 'das 2te' bevond zich nog slechts in de ontwerpfase. Van het eerst als vierdelig en tot einde zomer van 1825 zelfs nog als zesdelig gedachte kwartet in a-klein op. 132 was nog niet veel meer voorhanden dan wat ruwe schetsen voor de beide hoekdelen. De Russische prins Nicolas Borissovitsj Galitzin had in februari 1823 bij Beethoven drie kwartetten besteld waarvan alleen op. 127 in maart 1825 was afgeleverd. ZiekIn die maand nam Beethoven het werk aan het tweede kwartet weer op, maar hij werd al spoedig daarna ziek en moest op advies van zijn arts, dr. Staudenheim - die de componist al eerder had behandeld en nu een ontsteking van de ingewanden vreesde - het bed houden. Op 18 april vroeg Beethoven aan een andere arts en bewonderaar die hem al eerder had bijgestaan, Anton Braunhofer, om hem te bezoeken, daar hij veel pijn had. Staudenheim kon toen blijkbaar niet tijdig worden bereikt. Braunhof schreef de componist een strikt dieet voor, zonder wijn, koffie en kruiden. Daarnaast moest het gedaan zijn met de nachtelijke arbeid. Als hij zich aan het advies zou houden stond niets het herstel in de weg. Maar aangezien hij wel wist dat Beethoven het verder bij goede voornemens zou laten drukte hij de kokkin op het hart om de patiënt niets anders voor te zetten. Rust en nog eens rust was de boodschap, maar als Beethoven weer enigszins op de been was mocht hij wel naar Baden gaan en bij droog weer de buitenlucht opzoeken en een wandeling maken. Een bad nemen bij vochtig weer was echter uit den boze.
Op 7 mei was Beethoven weer voldoende opgeknapt om naar het aan de rand van het schilderachtige Helenental gelegen Baden te reizen. Tien dagen later schreef hij aan zijn neef Karl dat hij weer met componeren was begonnen. In een conversatieschrift van mei of juni noteerde Beethoven in Baden: Dankhimne eines Kranken an Gott bei seiner Genesung Gefühl neuer Kraft und wiedererwachtes Gefühl. In gewijzigde vorm zou dit de titel worden van het aldus spontaan bedachte (nu) derde deel van het kwartet: Heiliger Dankgesang eines Genesenden an die Gottheit, in der lydischen Tonart. Aan het einde van de zomer, waarschijnlijk in de loop van augustus, is het werk gereed en zet Beethoven zich vervolgens aan de voltooiing van het derde en laatste door de Russische prins bestelde kwartet, in Bes, op. 130, waarvan de schetsen al van het begin van het jaar (1825) dateren. Baden rond 1800 (aquarel van L. Janscha) Eerste uitvoering in besloten kringEen kopie van het manuscript van het kwartet op. 132 kwam op 4 september in handen van de Parijse muziekuitgever Moritz Schlesinger. De eerste uitvoering vond op 9 september in besloten kring plaats in de Weense herberg 'zum wilden Mann', waar Schlesinger zijn intrek had genomen. Enige dagen eerder, op 7 september, was het kwartet daar op verzoek van de uitgever alvast 'geprobeerd' door het Schuppanzigh Kwartet, bestaande uit Ignaz Schuppanzigh (1e viool), Karl Holz (2e viool), Frans Weiss (altviool) en Josef Linke (cello). Een soort eind goed al goed want nog op 11 augustus had Beethoven vanuit Baden aan zijn 'dierbare zoon' Karl geschreven dat het manuscript van de delen 3 - met uitzondering van de eerste 13 maten - t/m 6 (uiteindelijk was sprake van vijf delen) door Karl Holz, een van Beethovens getrouwen en violist van het Schuppanzigh Kwartet, waren meegenomen om de stemmen te kopiëren. Daarna had Beethoven taal noch teken meer vernomen en vreesde hij dat het manuscript verloren was gegaan. Aan Karl: "Von Holz höre ich nichts, gestern habe ich ihm geschrieben, sonst schreibt er gewöhnlich; welch' schrecklicher Zufall, wenn er es verloren hätte. Er trinkt stark, unter uns gesagt: So geschwind als möglich beruhige mich . nie mehr werde ich imstande sein, das Ganze so zu schreiben." Holz kwam uiteindelijk met de gemaakte afschriften boven water, maar grote vreugde bracht dit de componist niet. Hij schreef aan Holz: "Ich habe nicht weniger als heut den ganzen vormittag u. vorgestern den ganzen Nachmittag mit der Correctur der 2 Stücke zugebracht u. bin ganz heiser von Fluchen u. Stampfen." Journaal van een ooggetuigeEr is een gedetailleerd verslag van het concert op 9 september bewaard gebleven van de Engelsman Sir George Smart die op 21 maart 1825 de première van Beethovens Negende in Londen had geleid. Smart maakte in de zomer van 1825 een reis door Duitsland maar wilde vervolgens in Wenen van Beethoven nadere bijzonderheden weten over de tempi in zowel de Negende als de overige symfonieën. Smart noteerde daarover in zijn journaal: " Op 7 september [1825] 's ochtends om negen uur bezocht ik Mayseder [als elfjarige reeds een uitmuntende violist] die mij heel beleefd ontving. We spraken over Beethovens Negende en daarover zijn we het eens. Toen het hier [Wenen] werd uitgevoerd dirigeerde Umlauf met Kletrinski en Schuppanzigh als concertmeester. In het recitatief speelden alle contrabassen, maar het verhaal ging dat het alleen voor Dragonetti [een vooraanstaande Engelse musicus die deel uitmaakte van de Philharmonic Society of London] was gecomponeerd." "Vrijdag, 9 september. Vervolgens bezochten de we muziekwinkel van Meccheti. Hij is ook een muziekuitgever en we kochten drie stukken voor Birchall. De heer Holz, een klerk bij de of andere publieke instelling, en een goede violist kwam binnen en zei dat Beethoven vanochtend uit Baden was aangekomen en in de woning van zijn neef - Karl Beethoven, een jongeman van twintig - Alleegasse 72. Om twaalf uur nam ik Ries [niet de componist Ferdinand Ries, maar een Weense pianofabrikant) naar hotel Wildemann (sic), het onderkomen van de heer Schlesinger, de Parijse muziekverkoper, waar Beethoven volgens Holz zou zijn en waar ik hem ook aantrof. Hij ontving mij met alle egards. Er had zich daar een aantal muziekgeleerden verzameld om naar Beethovens tweede nieuwe kwartet te luisteren, waarvan het manuscript door de heer Schlesinger was aangekocht. Het kwartet duurt driekwart uur. Ze speelden het tweemaal. De vier uitvoerenden waren Schuppanzigh, Holz, Weiss en Lin[c]ke. Het is zeer chromatisch en er is een langzaam deel genaamd 'Dank voor de genezing van een zieke'. Ik veronderstel dat Beethoven met deze titel zijn eigen toestand voor ogen heeft gehad want in het voorjaar was hij ernstig ziek geweest. Hij gaf leiding aan de uitvoerenden en deed zijn jas uit want het was druk en warm in de kamer. Nadat een staccato passage zo op het oog - want hij kon helaas niet horen - niet naar zijn zin de juiste uitdrukking had gekregen greep hij de viool van Holz en speelde de passage een kwarttoon te laag. Tijdens de uitvoering volgde ik de partituur. Alle aanwezigen gaven hem hun volle aandacht. Er waren er ongeveer veertien en onder degenen die ik kende ontwaarde ik Boehm (viool). Marx (cello), Carl Czerny, eveneens een neef van Beethoven, die evenals Boehm op graaf St. Antonio lijkt. De compagnon van Steiner, de muziekverkoper, was er ook. Ik sprak af om naar Baden te gaan en vertrok om vijfentwintig minuten na tweeën." Elders in het journaal beschrijft Smart ook Beethovens improvisatiekunst. "Na het diner werd hij [Beethoven] overgehaald om te improviseren. Hij zei mij in het Frans: "Op welk thema zal ik spelen?" Inmiddels beroerde hij de toetsen aldus [thema], waarop ik antwoordde: "Daarop." Hij speelde ongeveer twintig minuten op dit thema, op een buitengewone manier, soms heel luid, maar geniaal. Nadat hij zijn spel had beëindigd was hij zeer opgewonden. Niemand kon meer beminnelijk zijn dan hij - met veel grappen. Hij was vol bezieling. Wij allen schreven om beurten, hij kan alleen iets verstaan als je dicht bij zijn linkeroor "hallo" roept." In een conversatieschrift komen op 16, 19 en 24 september ook aantekeningen voor van een gesprek tussen Smart en Beethoven waar ook diens neef Karl bij aanwezig is. Er wordt ook over de Negende gesproken. Karl: "Hij [Smart] wil graag de tempi weten van de finale van de laatste symfonie. Hebt u het hier niet? Hoe lang heeft u aan de symfonie gewerkt?" Dan: "Hoe lang duurt het? - 1 uur en 3 minuten." Dan: "3/4 uur." Schlesinger kreeg van Beethoven de toezegging dat hij ook het kwartet in Bes (op. 130) zou ontvangen. De Parijse uitgever had daarvoor een deposito van 80 dukaten op een Weense bankrekening gestort waarover de componist na aflevering van het kwartet kon beschikken. Schlesinger had bovendien aangeboden dat hij van Schott's Söhne het kwartet in Es (op. 127) zou kopen om aldus de drie kwartetten (op. 127, 130 en 132) als complete editie in Parijs te kunnen uitgeven. Schlesingers poging om Beethoven over te halen het originele manuscript van het kwartet in a aan hem af te staan waren op niets uitgelopen. Holz toonde daarbij een vooruitziende blik door Beethoven erop te wijzen dat de autograaf op termijn een behoorlijk bedrag zou kunnen opbrengen, wat dan toekwam aan neef Karl (die van mening was dat Schlesinger er weleens 30 dukaten voor zou kunnen krijgen.) Beethoven interesseerde het niet welke uitgever uiteindelijk de kwartetten zou ontvangen, als hij maar prompt voor zijn werk werd betaald. Het concert op 6 november 1825Na de uitvoeringen in besloten kring in september werd het kwartet in a samen met het pianotrio in Bes ('Aartshertog' trio, op. 97, met Carl Maria von Bocklet aan de piano) op 6 november 1825 in de muziekkamer van de Weense herberg 'der rothe Egel' voor het eerst officieel ten doop gehouden. De opbrengst kwam ten goede aan de cellist Joseph Linke. De uitvoering door het Schuppanzigh Kwartet was volgens Holz en neef Karl een groot succes. In de Leipziger Allgemeine musikalische Zeitung verscheen een recensie die een iets ander beeld van deze gebeurtenis geeft: "Am 6ten: im Locale des Musikvereins: Privat-Unterhaltung des Hrn. Linke, worin gegeben wurde: 1. Grosses Trio (B-dur), von L. van Beethoven. Pianoforte: Hr. Carl Maria von Bocklet; Violine: Hr. Schuppanzigh; Violoncell: Hr. Linke - drey Namen, welche die vollendeste Ausführung verbürgen. Hr. von Bocklet gehört zu den denkendsten Klavierspielern seiner Zeit: est ist ihm darum zu thun, dem Instrumente Leben und Seele einzuhauchen und in den Geist der Tondichtung einzudringen: dabey steht seine mechanische Fertigkeit keineswegs im Hintergrunde. 2. Beethovens neuestes Quartett (A moll), bestehend aus folgenden Sätzen: Introduzione, Allegro moderato (A moll); Scherzo (A dur); Adagio, "Dankgesang eines Genesenen an die Gottheit", (F dur, lydische Tonart, ohne Hb) abwechselnd mit einem Andante, welches das Wiedererwachen der Kraft malt (D dur); Marcia (A dur); Recitativ und Finale: Allegro appassionato (A moll). Was unser musikalischer Jean Paul hier gegeben hat, ist abermals gross, herrlich, ungewöhnlich, überraschend und originell, muss aber nicht nr öfters gehört, sondern ganz eigentlich studirt werden. Offenbar war durch das vorhergende Trio, welches mit seiner naiven Natürlichkeit, mit dem reizenden Colorit, den lieblichen Melodieen, der pikanten Würze, alle Anwesenden bezauberte, die rege Empfänglichkeit für das Nachfolgende beeinträchtigt. Der vorherrschende düstere Charakter des Ganzen, eine, bey der mannigfaltigsten Ausarbeitung nicht zu beseitigende Einförmigkeit in dem sehr langen Adagio, welches mit seinem fremdartigen H in der F Scala dem Componisten im Fortschreiten fühlbare Fesseln anlegte, freylich aber auch die unerträgliche Hitze in dem niedrigen, gedrängt vollen Saale, nebst einigen Nebenumständen mochten die Ursache seyn, weshalb dieses jüngste Geisteskind des unerschöplich fruchtbaren Meisters nicht jene allgemeine Sensation machte, welche mehre Auserwählte, die früheren Aufführungen in geschlossenen Familienzirkeln beygewohnt hatten, vorher verkündeten. Wie das zuletzt vor diesem erschienenen Quartett (in Es) Anfangs lau afgenommen, dann erst begriffen, erkannt, und nun den geschätztesten Meisterwerken beygezählt wurde, so wird es wohl auch diesem neuesten gehen. - Um auch als Virtuos zu glänzen, spielte der Concertgeber zum Schlusse: 3. Bernh. Rombers Phantasie mit vollem Orchester, und entfaltete darin seinen ganzen Künstlerreichtum eines seelenvollen Tones, einer bewundernswerthen Fertigkeit und des gebildetsten Vortrages." Inventie vol tragiekWellicht is in Beethovens kwartetoeuvre geen werk zó ver verwijderd van de klassieke traditie als het kwartet op. 132. Toch staat het niet binnen dat oeuvre geheel op zichzelf, want er is nauwelijks een componist te bedenken die reeds vanaf het begin van zijn loopbaan zo heeft volhard in het gebruik van zoveel fundamenteel thematisch materiaal, maar daarbij wel steeds hoger reikend in zijn uitzonderlijk expressieve verbeeldingskracht die onveranderlijk door een fijnzinnige vormbeheersing in toom wordt gehouden. Waarbij het misschien niet eens al te gewaagd is om te stellen dat in de door Beethoven gekozen vorm de expressie soms al bij voorbaat besloten ligt, zoals in het Heiliger Dankgesang. Maar eenieder die zich met deze muziek intensief bezighoudt loopt altijd weer het risico dat hij benoemt en categoriseert, dat hij het beeld creëert op basis van zijn onvermijdelijke redeneringen achteraf. Redeneringen die mutatis mutandis inhoudelijk volstrekt losstaan van de ideeënrijkdom van het creatieve genie omdat die altijd en eeuwig daaraan voorafgaat. Of om het eenvoudig te zeggen: de muzikaal-filosofische analyse vindt nu eenmaal achteraf plaats en de juistheid ervan kan niet worden bewezen door het voorliggende materiaal (in casu de partituur in verbinding met het biografische en het tijdsbeeld van de componist) op puur technische gronden te beoordelen. Op. 132 vormt daarop deels echter een uitzondering, wat natuurlijks alleszins te maken heeft met dat Heiliger Dankgesang, de meditatieve contemplatie van zo'n 16 minuten (bijna even lang als de daaraan voorafgaande twee delen samen en bijna driemaal zo lang als de finale!) dat het heldere beeld van een zieke oproept die uiteindelijk geneest (de titel van dit deel in aanmerking nemende: mág genezen!), nieuwe kracht voelt en dan vervolgens weer dankbaar is voor de herwonnen levenskrachten, maar zónder dat dit beeld uiteindelijk in overdreven pathos verdrinkt. Geen overdreven retoriek, geen uitbarsting van het bijna overstromende gemoed, maar de bijna objectiverende maar desalniettemin autobiografische schildering van de tragiek zoals die een mensenleven op ieder willekeurig moment kan binnensluipen. Zo gaf Beethoven het vorm, wetende dat het niet anders kon zijn dan dat daaruit een bijna grotesk contrast met de overige delen zou voortvloeien. Beethoven haalt zijn 'objectivering' uit de zeer vroege stijlelementen zoals die waren ontwikkeld en toegepast door Palestrina, Josquin, Ockeghem en Dufay. We weten al uit de schetsboeken die Beethoven voor de Missa solemnis gebruikte dat hij zich verdiepte in de gezangen der kloosteringen en de prosodie, de toepassing van woorden en lettergrepen in de versopbouw. Het is aannemelijk dat Beethoven zich in de twaalf kerktoonladders had verdiept want in de Lobkowitz-bibliotheek werd een exemplaar van Glareanus' Dodekachordon aangetroffen, waarin de twaalf modi worden behandeld. Met name de Dorische modus, de reeks die bestaat uit D, E, F, G, A, B, C en D. had toen zijn grote belangstelling, zoals ook blijkt uit het 'Incarnatus est' in de Missa. In het Dankgesang was het daarentegen de Lydische modus, de reeks F, G, A, B, C, D, E en F, waarmee Beethoven zijn autobiografische exploratie gestalte wilde geven. Om misverstanden of ongewenste 'correctie' te voorkomen tekende hij zelf in het manuscript aan dat in het Dankgesang de B per se géén Bes was. Of: denk dus niet dat ik het verkeerd heb neergeschreven! In de Lydische modus is de kern B immers de als vanzelf ontstane spanning tussen het 'onnatuurlijke' F en B (bepaald wat anders dan de Bes die 'natuurlijk' bij F-groot hoort) Van het begin tot het eind is het Dankgesang (liedvorm, A-B-A-B-A) strikt in de oude stijl van de middeleeuwse meesters geharmoniseerd, maar er is ook de bijna voortdurende druk van C-groot tegen de grondtoon (F), slechts onderbroken door het van jeugdig elan vervulde Andante ('Neue Kraft fühlend'), dat bij de herhaling blijkt te zijn getransformeerd van nog aarzelende verwachting in ferm verkondigde zekerheid. Het Dankgesang schetst met innigster Empfindung een volstrekt abstracte, onbereikbare wereld, een gezang met een diepgang die begrippen als tijd en stijl naar de achtergrond verschuift. Alsof een lang en moeizaam leven door middel van oude kunst (Ars Antiqua) nieuwe toekomstige dimensies krijgt aangemeten, soms schurend en wringend in diatonische dissonanten, dan weer koesterend en glanzend in gladgestreken homofonie. Rond het Dankgesang zijn twee delen gegroepeerd. Het van landelijke rust en eenvoud doortrokken scherzo (allegretto ma non tanto) met het rustieke trio kent tegenstellingen noch climaxen en lijkt wel een forse stap terug naar de tijd van Händel, maar er zijn ook grillige lijnen die al naar Brahms lijken te lopen. Het middendeel van het trio met zijn ländler-elementen heeft duidelijk hoorbare verwantschap met het largo uit de pianotrio op. 1 nr. 2. Het Dankgesang wordt gevolgd door een mars in A, alla marcia, assai vivace, die na più allegro zonder onderbreking (attaca) overgaat in de finale. Het contrast met het voorgaande deel had niet groter kunnen zijn, maar het lijkt duidelijk dat Beethoven daar ook doelbewust naar heeft gestreefd omdat het uitgesloten was om binnen het paradigma van vorm, stijl en gevoel in dit opus voldoende onderlinge coherentie te bereiken. Dan maar het contrast, en zo stevig mogelijk! De mars huppelt voort in fraaie thematische spiegelbeelden om aan het slot zonder omwegen a-klein te bereiken en dan tot più allegro te versnellen. Immer geschwinder wordt naadloos de finale (allegro appassionato) bereikt. Aan het openingsdeel gaat een korte, geheimzinnige en sombere introductie van slechts acht maten vooraf die zowel de elementen van een Bach-koraal bevat als het thematische grondmateriaal levert voor hetgeen weldra in het verschiet ligt. Het lijkt op een rustige, bijna klassiek aandoende voorbereiding, met een typisch fugathema (Gis, A, F en E) in de cello, maar al spoedig worden we geconfronteerd met een ware stortvloed van thematische conflicten die zonder oplossing blijven en juist daardoor een stemming oproepen van aanhoudend drukkende tragiek, nog versterkt door rusteloze begeleidingsfiguren. Kenmerkend voor de expansie van de grillige expressieve mogelijkheden zijn de genoteerde voorslagen (appoggiatura's) die Beethoven al lange tijd niet meer als stijlmiddel heeft ingezet en hier een wel heel ander karakter hebben dan in het openingsdeel van de Zevende symfonie. Het duistere finalethema kennen we als schets voor de (instrumentale) finale van de Negende symfonie en gaat terug naar 1823, toen nog in d-klein met de titel Finale instromentale. In een latere bewerking, evenals voor de symfonie, komt een fragment voor dat afkomstig lijkt uit het kwartet op. 59 nr. 2. Toen het uiteindelijk een koorfinale werd, verdwenen die eerdere schetsen in de lade, om dan vervolgens in 1825 weer in de finale van op. 132 op te duiken. Het symfonische karakter van dat thema met zijn duidelijk herkenbare orkestrale karakter is in alle geledingen evident en Beethoven geeft het dan ook met zijn enorme verbeeldingskracht een ongekende diepte en grandeur. Zijn doofheid speelt hier weer geen enkele rol, hij beheerst volledig het in zijn geest verankerde rijke kleurenpalet en schept de ene onverwachte wending na de andere, stuwend naar een afsluitend presto dat wordt voorbereid aan de grenzen van de hysterie en de viool bijna buiten zijn expressieve oevers treedt. En dan is er de cello die in het hoogste bereik met het rondothema aan de haal gaat en een discours volgt dat nog het beste als gecontroleerde waanzin kan worden gekwalificeerd. Più crescendo gaat het con punta d'arco, op de punt van de strijkstok, naar het slot. De toehoorder blijft ademloos achter. Shortlist (losse uitgaven) Los van de zegeningen van de moderne opnametechniek is het toch helaas niet anders dat er dan slechts twee vertolkingen zijn die alle overige deelnemers in het veld achter zich laten, zowel wat de losse als de integrale uitgaven betreft. Dat is ten eerste het Hollywood Kwartet (Testament SBT 3082, 3 cd's, mono, gekoppeld aan op. 127, 130 en 131, 133 en 135), direct daarop gevolgd door het Busch Kwartet (EMI 5.65308-2, 4 cd's, mono, gekoppeld aan op. 18 no.1, op. 59 nr. 3, op. 127, 131 en 135, maar ook aan de vioolsonate op. 12 nr. 3 (Busch/Serkin) en de onovertroffen vertolking van Schuberts kwartet D 112 ). Eenmaal zo gehoord betekent - althans wat mij betreft - 'verkocht'. Is het zuiver toeval dat twee 'oude' opnamen het voortouw nemen? Houdt het verband met het verschil tussen de tijdgeest van toen en die van nu? Het is in ieder geval dat zo bekende mirakel dat je pas iets mist als je eenmaal weet dat het er is....Aan de lezer echter het antwoord! De geluidskwaliteit van de beide sets is ten opzichte van het origineel overigens dusdanig 'verbeterd' dat het onvervalste mono-geluid mij in het geheel niet stoorde. Wel vind ik dat een goede mono-opname altijd nog het beste tot zijn recht komt met één luidspreker. Schakel de andere dus gewoon uit en bemerk hoe prettig en rustig het dán klinkt! Het is geen kwestie van perfecte techniek alleen en evenmin van scrupuleus respecteren van Beethovens aanwijzingen. Gepolijst samenspel en een goede klankbalans in samenhang met een goede tempokeuze zijn altijd de basisvoorwaarden voor iedere goede vertolking, maar geven op zich geen toegang tot Beethovens grillige gevoels- en gedachtewereld in op. 132. Expressieve intensiteit kan wel worden afgedwongen, maar het effect telt nauwelijks en is het alleen maar epateren aan de buitenkant, in plaats van de organische expansie vanuit de intentie van deze onvergelijkelijke muziek. De voor de hand liggende vraag is hoe oud je moet zijn of hoe jong je eigenlijk mag zijn om deze complexe mixtuur van aardse gravitas en bijna onstoffelijke 'Vergeistlichung' in al haar varianten en subvarianten aan te kunnen. Het gaat er tenslotte om deze enerzijds zo menselijke en anderzijds zo ongenaakbaar geniale muziek daar te brengen waar zij uiteindelijk toch behoort te zijn, in hart en geest. Het Kodály Kwartet (Naxos, gekoppeld aan het kwartet in F, een bewerking van de pianosonate op. 14 nr. 1) geeft daarvan een voorbeeld want ondanks het technisch goed verzorgde spel komen ze niet verder dan een oppervlakkige benadering met overdreven portamenti in de expressivo-passages. Dit is niet de juiste manier om Empfindung te bewerkstelligen. De tegenstellingen in de hoekdelen krijgen onvoldoende reliëf en in het Dankgesang ontbreekt het aan de vereiste lange adem. Goede tempi en een fraaie opname leggen dan onvoldoende gewicht in de schaal. Wie een losse, nieuwe opname van op. 132 (erbij) wil hebben is met het Prazák Kwartet - hier gekoppeld aan een uitmuntende vertolking van Beethovens zestiende en laatste kwartet - goed uit; en dat is des te plezieriger want ik ken (nog) geen beter alternatief. Het ensemblespel is formidabel en het enige voorbehoud betreft het weliswaar gepolijste maar (nog) niet tot in alle krochten door de Tsjechische musici verkende Dankgesang. De hoekdelen worden magnifiek neergezet, met het juiste portee. In het openingsallegro worden de tegenstellingen niet extra aanscherpt maar alleen vanuit het partituurbeeld belicht, wat de contrastwerking zeker ten goede komt. In het bijna boertige scherzo ruik je als het ware de mest en proef je de wijn en de ritmische vitaliteit van het alla marcia wordt raak getroffen. De sombere finale is in zijn 'grandioso' stijl van een indrukwekkende symfonische allure. Het is zeker een voordeel dat Praga de kwartetten - behoudens op. 59 nr. 1-3 - in aantrekkelijke combinaties in losse uitgaven op de markt brengt. Shortlist (integrale uitgaven) Het Tallich Kwartet (Calliope) mist de symfonische grandeur in de finale door een aanpak die de intimiteit benadrukt. Het openingsdeel is in hun handen weliswaar somber van toonzetting maar de vele contrasten blijven duidelijk onderbelicht. Het allegretto ma non tanto slaagde het best. Het enige nadeel van de EMI-uitgave met het Hongaars kwartet is de mono-klank, maar die is wel van het juiste soortelijk gewicht en zeer fraai geproportioneerd. De hoekdelen verlopen gespierd en de tegenstellingen worden niet weggemasseerd. Het alla marcia had een fractie scherper geprofileerd mogen zijn. In het Dankgesang staat de klankschoonheid op de voorgrond, is het meer een esthetische stijloefening en is daardoor ook het andante ('neue Kraft fühlend') eerder complementair dan verlossend. Het is spijtig dat het Lindsay Kwartet (ASV) ook in op. 132 enigszins toch het slachtoffer wordt van de expressieve spontaniteit. Er zijn soms intonatieproblemen en is de balans niet optimaal, wat bij herhaalde beluistering een storende factor kan zijn. De positieve keerzijde is de voelbare hartstocht voor Beethovens muziek en de absolute wil om tot de kern ervan doordringen, waarin zij naar mijn smaak ook slagen. Het Dankgesang is van een bijzondere intensiteit die niet geforceerd wordt gezocht maar volkomen natuurlijk stroomt. Heel bijzonder is ook het contrasterende andante waarin de 'neue Kraft' fraai tot gelding komt. In het rustieke scherzo en de vitale mars sluiten treffen de soepele aanpak en de goed gekozen tempi. De warme en goed gedetailleerde opname is een klasse apart. De live-uitvoering van het Alban Berg Kwartet (EMI CDS 7.54592-2) straalt bijna dezelfde klasse uit als die van het Hongaars kwartet, maar de moderne stereo-opname legt hier zeker ook gewicht in de schaal. De vertolking wordt zeer dynamisch opgezet en toont ons in de hoekdelen een eerder barse, granieten dan sombere Beethoven. Het Dankgesang is in hun visie eerder een tot in de finesse gepolijst adagio dan een expressief breed uitgesponnen hymne. Het andante is evenwel fraai uitgewerkt, met grote ritmische vitaliteit en in geanimeerde dialogen. Zeer sterke troeven worden in het scherzo en de mars uitgespeeld en toont het kwartet zijn meesterschap in het oproepen van fraaie sfeerbeelden. Zo klinkt het dansante hoofdthema van het trio werkelijk als een pastiche. Nadelen zijn de willekeurige omgang met de herhalingen, het waarneembare publiek en - onvermijdelijk in een live-uitvoering - de soms optredende intonatieproblemen en niet helemaal vlekkeloos ensemblespel. Al met al een gemengde indruk dus. Het New Budapest Quartet (Hyperion) richt zich wederom meer op uiterlijk dan op innerlijk, met als resultaat een vertolking die van bijzondere esthetische schoonheid is. Die visie lijkt op die van het Tallich Kwartet en past niet bij dit opus. De opname is van grote klasse, diep, breed en sonoor, met goed gedoseerde ruimte rond de instrumenten, alsof het ensemble lijfelijk in de huiskamer aanwezig is. Dan nog maar weer eens het Végh- (Valois) en Amadeus Kwartet (DG). Het verschil tussen beide is groot. Het Végh is over de gehele linie warm en betrokken, maar de intonatie is soms wankel en is de afwerking van frasen niet altijd een lust voor het oor. Kortom, de retoriek schiet tekort en dat wreekt zich ook in de lang uitgesponnen bogen in het Dankgesang. Het Amadeus is evenwichtiger, fraseert soepeler en is technisch over de gehele linie gewoon beter, maar diepgravend is het ensemble in op. 132 niet. De hoekdelen missen sombere grandeur en de mars verloopt bijna stereotiep. In het allegretto ma non tanto wordt de landelijke sfeer echter wel goed getroffen, al moet worden gezegd dat de iel en scherp klinkende opname een nadeel is. In het licht van deze integrale vastlegging is het Amaeus Kwartet in op. 132 zeker geen hoogvlieger. In het algemeen geldt dat in interpretatief opzicht de late Beethoven-stijl voor menig kwartet een buitengewoon lastige opgave blijkt, zo niet een onneembare hindernis. Ik voeg eraan toe dat ik de onlangs uitgekomen opname van het Gewandhaus Kwartet (NCA 60139, 10 cd's) nog niet heb beluisterd. Van de in aanbouw zijnde integrale vertolking door het Takacs Kwartet (Decca) beluisterde ik onlangs alleen de kwartetten op. 18, en dat belooft veel, zowel interpretatief als opnametechnisch - maar ik zeg het wel met enige voorzichtheid. Conclusie Van de losse moderne(re) uitgaven en ook rekening houdende met de opnamekwaliteit gaat mijn voorkeur uit naar het Prazák Kwartet. Van de historische opnamen zijn het de vertolkingen door het Budapest-, Busch- en Hollywood Quartet die bijzonder hoge ogen gooien. Van de integrale uitgaven is mijn eerste keuze de live-uitvoering door het Hongaars kwartet (de monoklank vind ik geen echt nadeel en bovendien is die van hoog gehalte) en, ondanks enige restricties, direct gevolgd door de live-uitvoering (zomer 1989) het Alban Berg Kwartet. Beethoven: Strijkkwartet nr. 15 in a, op. 132 - nr. 16 in F, op. 135. Prazák Quartet. Praga Digitals PRD 250.133 • 68 '•
In de volgende aflevering: het strijkkwartet op. 130 en de Grosse Fuge op. 133 door het Prazák Kwartet. index | ||||