CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2025

Bach: Goldberg-variaties BWV 988

Dirk Luijmes (harmonium)
Et'cetera KTC 1859 • 52' •
Opname: 11 febr. 2025, Willem Twee Toonzaal, ’s-Hertogenbosch

 

Ik heb er naarstig naar gezocht, maar in de zéér goed voorziene Goldberg-discografie vond ik geen enkele andere opname op harmonium; en moet deze van de toetsenist Dirk Luijmes de eerste zijn. Hij heeft het aangedurfd om een van de meest complexe werken uit de achttiende eeuw op dit nogal weerbarstige - en na intensief beluisteren mijns inziens minder geschikte - instrument uit te voeren. Gezegd moet worden dat hij het meer dan voortreffelijk heeft gedaan. In die zin dat hij werkelijk álles uit het harmonium heeft gehaald wat erin zit. Anderzijds lijden de variaties onder wat er nu eenmaal niet in zit. Dat kan dus ook.

Het harmonium moet het van een constante luchtstroom hebben die over metalen tongen loopt (vandaar de naam van de stichting die zich om het instrument en zijn bespelers bekommert: Longen & Tongen, tevens de naam van een eigentijdse compositie voor harmonium van Andries van Rossem). Dat maakt het onder meer lastig om de voor veel muziek vereiste, dynamische nuancering te realiseren. Ook het toonbereik kent zo zijn beperkingen, met doorgaans zo'n drie tot vier octaven (vergelijk dat met het tweemanualige klavecimbel met een bereik van zo'n vijf octaven). Qua timbre zijn de mogelijkheden eveneens vrij beperkt (het klavecimbel biedt registercombinaties die per klavier kunnen variëren), terwijl Bachs meerstemmigheid voor het instrument én zijn bespeler een aanzienlijke uitdaging betekent (zoals bijvoorbeeld op deze opname blijkt in de tiende variatie, de fugetta).

Luijmes opent zijn zeer lezenswaardige, en zo op het oog overtuigende introductie met een bekende uitspraak van Georg Philipp Telemann: ‘Gib jedem Instrument das, was es leiden kann, so hat er Spieler Lust, du hast Vergnügen dran.' Ofwel: schrijf muziek die bij het instrument past dat je kiest, want dat komt zowel de uitvoerder als de luisteraar ten goede. Dat is overigens niet zo'n vreemde gedachte van een componist die er zelf niet tegenop zag om te componeren voor een uiteenlopend scala aan instrumenten en ook bewerkingen niet schuwde.

Zeker de barokmuziek leent zich voor allerlei (ook hedendaagse) transcripties en arrangementen. In de achttiende eeuw was dat overigens goed gebruik, werd er naar hartenlust getranscribeerd al naar gelang het instrumentarium dat beschikbaar was.

Maar hoe zit het dan met dat harmonium? Bach kan het instrument niet in gedachten hebben gehad want het bestond toen immers niet. Het ontwerp ervan stamt pas uit de eerste helft van de negentiende eeuw, met als 'gangmaker' Alexandre François Debain, die het in 1842 liet patenteren onder de naam ‘harmonium', als vervolg op het ‘orgue expressif' dat Gabriel-Joseph Grenié al rond 1810 had ontwikkeld, dat was gestoeld op doorslaande tongen en een drukwindmechanisme. De lucht werd met behulp van twee voetpedalen over de metalen tongen geblazen om zo geluid te kunnen voortbrengen. De luchttoevoer naar de balgen kon door de bespeler worden gedoseerd, en daarmee dus ook in zekere mate de dynamiek.

De belangrijke verschillen tussen beide instrumenten in kaart gebracht:

 

Harmonium

Orgue expressif

 

Alexandre Debain

Gabriel-Joseph Grenié

Windmechanisme

Drukwind: lucht wordt geblazen over tongen

Zuigwind of variabel: lucht wordt gezogen of geblazen

Toonopwekking

Doorslaande metalen tongen

Ook doorslaande tongen, maar met minder controle

Expressie

Volledige dynamische controle mb.v. pedalen

Beperkte expressie; minder nuance in volume

Klavieromvang

Standaard 5 octaven (C–c4)

Vaak kleiner of variabel

Registers

Meerdere registers voor klankkleur

Minder verfijnde registratie

Gebruik

Kerken, salons, concerten

Experimenteel, voorloper van harmonium

Van het 'orgue expressif' van Grenié zijn geen afbeeldingen voorhanden. Wel een in 1845 gebouwd instrument door een leerling van Grenié, Achille Müller.

Met de opkomst van de elektronische orgels medio jaren vijftig van de vorige eeuw raakte het harmonium vrij spoedig uit de gratie en verdween het uit kerken, salons en huiskamers, om aan het einde van de vorige eeuw echter toch weer een opleving door te maken.

Ook componisten toonden hun belangstelling voor het harmonium als nieuw instrument, waaronder - zij het vrij laat - César Franck met zijn bundel L'Organiste, gecomponeerd in 1889-1890 en bestaande uit 59 deeltjes. De door het Parijse uitgevershuis Enoch et Cie uitgegeven stukken, vormgegeven als suites, waren vooral bedoeld voor liturgisch gebruik en tonen Francks uitgesproken lyrische stijl.

Nu doemt dus de vraag op of en zo ja in hoeverre het harmonium geschikt is als medium voor de uitvoering van de Goldberg-variaties. Zoals gezegd dacht Bach in de verste verte niet aan dit instrument, hij had er totaal geen weet van, maar wel van het klavecimbel waarvoor hij het werk had bestemd. Of om precies te zijn: voor een klavecimbel met twee manualen (zoals ook blijkt uit het notenbeeld).

Dirk Luijmes

In de reeds aangehaalde toelichting van Dirk Luijmes neemt hij alvast een voorschot op de puristen die de transcriptie naar het harmonium als een gruwel zouden kunnen ervaren. Maar volgens hem hebben zij nauwelijks recht van spreken omdat Bachs ‘taal' zó universeel is dat zijn noten zich goed over laten zetten naar andere instrumenten en dat de componist bovendien zelf regelmatig eigen en andermans werken bewerkte. Dat tweede klopt, dat eerste argument gaat beduidend minder op, want dat gaat alleen in beperkte mate op (als het al geen drogredenering is). Het lijkt op het eerste gezicht logisch (het ‘universele' karakter van Bachs muziek), maar bij nader inzien klopt het niet, is het niet meer dan een schijnargument dat maar al te vaak van stal wordt gehaald om een (veelal willekeurige) bewerking te verdedigen. Wie de door Bach zelf gemaakte bewerkingen kritisch onder de loep neemt zal namelijk met mij constateren dat er geen één – maar dan ook werkelijk geen één – bewerking van zijn hand te vinden is waaraan ook maar iets rammelt of waarvoor het instrument – in de transcriptie – niet of minder geëigend is. Álles blijft intact, van begin tot eind, compromisloos, volmaakt en waarbij de schoonheid prevaleert, in klank en verschijning. Voorbeelden te over van dit ingenieuze proces dat iedere kritische toets kan doorstaan. Bach kende de technische en klankeigenschappen van ieder instrument waarvoor hij schreef, niet rudimentair, maar van haver tot gort. Hij stond vrijwel dagelijks in rechtstreeks contact met de praktijk van het musiceren en het instrumentarium dat daarbij werd gebruikt. Zo had het klavecimbel voor hem geen enkel geheim, dat ook het geval was voor het orgel of voor de jachthobo, enz.

Het door Dirk Luijmes bespeelde harmonium van Victor Mustel, 1878

Voor Luijmes, zo noteert hij in het tekstboekje, was het een interessante uitdaging, een ware 'Clavierübung', om een versie van de Goldberg-variaties te maken voor een harmonium met één klavier. Sommige 'Veränderungen' lieten zich zonder noemenswaardige wijzigingen overzetten naar zijn instrument. Bijzondere aandacht vroegen echter de variaties waarin Bach twee klavieren voorschrijft en de muzikale lijnen kriskras door elkaar laat lopen. In een aantal gevallen koos hij ervoor in die delen een aantal noten van de meester aan te passen, door ze te octaveren of iets te wijzigen. Wat trouwens ook voor het orgel geldt, onder meer door de vereiste snelle handwisselingen.

In Luijmes' studieperiode in de jaren tachtig was er naar zijn zeggen geen haar op zijn hoofd die eraan zou hebben gedacht om een project als dit op te zetten. Niet alleen omdat de strenge 'stijlpolitie' toen vond dat dit écht niet kon, maar ook omdat hij in die tijd allerminst vertrouwd was met het 'orgue expressif' en hij niet kon vermoeden dat het instrument de Goldberg-variaties aan zou kunnen.

In zijn betoog - hoe kan het ook anders - breekt hij een lans voor dat 'anachronistische' harmonium, mede door de onverwachte instrumentale kleuren die blijven verrassen en ondersteunend in de polyfone delen, lyrisch in de aria's, klankvol, kleurig en accuraat in snelle figuraties. Dat positief geschetste beeld hoor ik in deze uitvoering niet of nauwelijks terug.

Titelblad van de eerste druk, uitgegeven door Balthasar Schmid, Neurenberg, ca. 1741 (handexemplaar van de componist)

Om te beginnen: wie de Goldberg-variaties op harmonium beluistert dient prompt afstand te nemen van wat hij of zij in het hoofd heeft (klavecimbel, piano, enz.), want daarvoor is de afstand eenvoudigweg te groot. Het vereist een 'nieuw' luisteren (wat lastig lijkt door ingesleten hoorpatronen ). Want er ‘verdwijnt' nogal wat uit ons bekende beeld, zoals de spitse ritmiek, de precieze articulatie, de dynamische proportionaliteit, de zo lenige en buigzame stemvoering. De profielscherpte is aanzienlijk minder dan bij klavecimbel of piano. We moeten ons merendeels in een andere wereld van klank en interpretatie begeven, met als paradox dat, wat de door Luijmes verzorgde uitvoering betreft, daarop werkelijk niets aan te merken valt. Hij vertegenwoordigt het speltechnische en zelfs interpretatieve ideaal op een instrument dat echter - dat is voor mij tenminste de crux - voor de Goldberg-variaties onvoldoende geschikt is. Wat - ik memoreerde het al - overigens van uitvoering op bijvoorbeeld het (grote) orgel eveneens kan worden gezegd. Wie het werk vooral kent van uitvoering op klavecimbel of piano beseft al direct bij uitvoering op harmonium of orgel de veel tragere respons en langere toonduur. Bovendien betekent het belemmering voor de ornamentatie, nuancering van de articulatie en ritmische finesse. Waarom menige muziekliefhebber het desondanks wel zo gewéldig vindt is mij dan ook een raadsel, maar ik gun eenieder uiteraard zijn eigen gelijk.

We horen het allemaal terug in Luijmes' vertolking, waar nog bijkomt het 'pompeffect' dat inherent is aan het instrument en zich al in de eerste variatie kenbaar maakt en het fijnzinnige lijnenspel verstoort. Bovendien is hier - noodgedwongen, zoals ook elders - het tempo véél te laag en is het lichtvoetige karakter van deze variatie volledig verdwenen.

Het begin van de eerste variatie in Bachs handexemplaar

Eenieder die de Goldberg-variaties ook maar enigszins kent, ervaart het harmonium als een behoorlijk obstakel ten aanzien van het door de componist beoogde affect, de spontane ervaring die alleen kan worden opgeroepen door een al even spontaan, in menige variatie veelal flitsend musiceren. Dat is het harmonium van nature nu eenmaal niet gegeven. Ik noemde in dit verband al de tiende variatie (fugetta), zoals ook nr. 18 (canone alla sesta) en nr. 19, terwijl nr. 23 de vereiste differentiatie mist, zoals die ook tussen linker- en rechterhand. Ook het expressief momentum schiet tekort, zoals in de variatie nr. 24. Waarbij nog komt het nogal monotone klankkarakter van het instrument dat zeker voor deze variaties niet bepaald uitnodigend is.

Uit het cd-boekje blijkt tevens dat de opname in slechts één dag werd gemaakt: op 11 februari 2025, al kan ik me dit nauwelijks voorstellen. Dat brengt me tevens op de 'timing', die sterk afwijkt van hetgeen we gewend zijn: in totaal slechts 51 minuten (en 33 seconden). Dat is maar liefst rond een halfuur minder dan wat gangbaar is: rond de tachtig minuten. En dat terwijl Luijmes toch echt niet zo snel speelt. Het zijn echter de voorgeschreven herhalingen die zijn gesneuveld, hetgeen afbreuk doet aan de structuur van het opus.

Alles tezamen genomen maakt dit voor mij het artistieke belang van deze uitgave gering. De release bracht het onlangs tot Album van de week bij NPO Klassiek en Luijmes citeert op zijn site uit een recensie in de Volkskrant: 'Wie mist een orkest, als grootmeester Dirk Luijmes zijn harmonium laat ademen?' Op zijn zachtst gezegd een merkwaardige uitspraak die niet de indruk maakt dat die recensent het heeft begrepen...

Tot slot nog dit. Bachs kennis van het in zijn tijd gebruikte instrumentarium was groot. Hij was bovendien een zeer geoefend musicus die excelleerde op klavecimbel en orgel, twee instrumenten die hij door en door kende en er ook variatiewerken voor componeerde. Ieder werk van zijn hand is geschreven voor een specifiek instrument en tot in het kleinste detail daarop afgestemd. Hij schreef de Goldberg-variaties (uitsluitend) voor) het klavecimbel en benutte daarbij iedere denkbare eigenschap van het instrument. Daarmee is wat mij betreft verder alles wel gezegd.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links