![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2006 |
Anne Grimm (Liesgen) en Els Bongers (sopraan), Paul Agnew (verteller) (tenor), Klaus Mertens (Schlendrian) (bas), Amsterdam Baroque Orchestra & Choir o.l.v. Ton Koopman (klavecimbel). Challenge Classics CC72280 • 66' • Bach schreef de koffiecantate in 1734 in Leipzig, zo'n vijf
jaar nadat hij de leiding op zich had genomen van het 'wereldlijke'
Collegium musicum (een van de vroege voorbeelden van een concertvereniging),
het ensemble waarvoor hij onder andere een aantal klavecimbelconcerten
schreef (met de componist dan uiteraard aan het klavecimbel).
De cantate BWV 211 valt in de categorie wereldlijke 'opvoedkundige'
cantates die in die tijd populair waren en zowel de menselijke
deugden beschreven als kleine misstappen aan de kaak stelden.
De koffiecantate gaat over de koffieverslaving, een drank toch voornamelijk in koffiehuizen werd gedronken,
vaak ook met een pijp tabak onder handbereik. Een plaats ook
waarin werd gelachen, gepraat, gelezen én muziek
gemaakt. De boerencantate BWV 212, een cantate burlesque, voerde Bach
op 30 augustus 1742 uit op het landgoed van Carl Heinrich von
Dieskau in Kleinzschocher, in de omgeving van Leipzig. Het was
Bachs eerbetoon aan de districtskapitein van Leipzig, die ook
diverse posities aan het hof van Dresden innam. Eerst was hij
daar Directeur des Plaisirs en vervolgens de leider van
de koninklijke hofkapel. In Oppersaksisch dialect wordt verhaald
van boertige, platte en nogal opgelegd komisch aandoende gebeurtenissen
in het boerenleven, waarin Bach in muzikaal opzicht goed partij geeft. Zo treden in de openingssinfonia boerenmuzikanten
op die met allerhande populaire deuntjes het publiek proberen
te vermaken. Ze springen daarbij vrolijk van de hak op de tak
en rijgen zonder enig logisch verband het ene wijsje aan het
andere. Later zouden Mozart (in het Dorfsmusikantensextett)
en Beethoven (in het Scherzo van de Pastorale) zich
eveneens aan dergelijke persiflages wagen. Een schoolvoorbeeld van
Bachs omgang met populaire liedjes uit zijn tijd is wel de bas-aria
"Es nehme zehntausend Dukaten", een heus drinklied.
Hoe een boerendans in de vroege achttiende eeuw moet hebben
geklonken? Bach demonstreert het in de dans "Mit mir und
dir ins Federbett". De cantate Amore traditore BWV 203 stamt uit Bachs verblijf in Köthen en is verwant aan het driedelige concept (aria-recitatief-aria) van zijn voorganger Reinhard Stricker. Stricker schreef in dit driedelige type een obligate viool of hobo voor, terwijl Bach koos voor een zeer virtuoze klavecimbelpartij als begeleiding van de al even virtuoos behandelde basstem. Het ontstaan van deze cantate en het verblijf in Köthen in 1718 van de beroemde virtuoze bas Johann Gottfried Riemschneider (hij zou later in Londen opduiken als lid van Händels operagezelschap) kan geen toeval zijn. Voor de bas Klaus Mertens moet dit spectaculaire glansstuk een hele opgave zijn geweest, maar hij slaat er zich uitstekend door heen. Ja, Bach kon voor zijn zangers meedogenloos zijn!. De bas moet het van nature qua souplesse en dus wendbaarheid in dergelijke passages tegen de tenor afleggen, maar in dit geval zal Bach misschien ook wel hebben gedacht: "laat ik Riemschneider maar eens goed op de proef stellen." De in de Amsterdamse Waalse Kerk gemaakte opname (1995/96) klinkt transparant en mooi ruimtelijk, met de solisten, het koor en het orkest ideaal geplaatst. Zowel de opname als de editing en de mastering waren in handen van Adriaan Verstijnen, met Ton Koopmans echtgenote Tini Mathot als de producer. Deze combinatie heeft al voor veel moois op dit gebied gezorgd. Deze uitgave maakt tevens deel uit van Koopmans complete Bach-cantatecyclus (BWV 203 in deel 2, BWV 211 in deel 4 en BWV 212 in deel 5). Naar de website... index |