CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2022

Bach/Serino: Cellosuites nr. 1-6 BWV 1007-1012 (bew. voor viool)

Giuliano Carmignola (viool)
Arcana A533 • 2.19' • (2 cd's)
Opname: aug. 2021, Peter Mayr Hall, Longomoso, Renon (I)

   

Wat schreef zoon Carl Philipp Emanuel in 1774 aan Johann Nikolaus Forkel, in 1802 de eerste biograaf van zijn vader?

[J.S. Bach] verstand die Möglichkeiten aller Geigeninstrumente vollkommen. Diese zeugen seine Soli für die Violine und für das Violoncell ohne Baß. Einer der größten Geiger sagte mir einmahl, daß er nichts vollkommneres, um ein guter Geiger zu werden, gesehen hätte u. nichts beßeres den Lehrbegierigen anrathen könnte, als obengenannte Violinsoli ohne Baß.

En vandaag de dag? Dan is er de erkenning dat Bach daarmee geheel nieuwe maatstaven zette, zowel wat betreft de compositie- als de speeltechniek, maar voorts ook dat deze solowerken ondanks het verloop van drie eeuwen niet aan actualiteit hebben ingeboet. Ook nu nog vormen ze een enorme technische én interpretatieve uitdaging, zoals ze van de luisteraar diepe concentratie verlangen.

Voor iedere violist of cellist, zelfs voor degenen die op het hoogste niveau acteren, zijn er wat de sonates, partita's en suites betreft, problemen genoeg die om een gedegen oplossing vragen. Anderzijds bieden ze een zekere vorm van interpretatieve vrijheid die als een ware weldaad kan worden ervaren.

Er is doorgaans een strikt onderscheid tussen de solowerken voor viool en die voor cello (de klavierpartita's en -inventies in dit bestek buiten beschouwing latend), maar wat dit nieuwe dubbelalbum betreft worden de suites BWV 1007-1012 (in chronologische volgorde) – en niet voor het eerst - op de viool uitgevoerd. Het omgekeerde komt overigens ook voor: de sonates en partita's op de cello, maar dan de cello piccolo: Mario Brunello maakte er voor het Arcana-label een opname van. Ik besprak die uitgave niet omdat ik er al na eerste beluistering volkomen klaar mee was. Ik miste in zijn spel zoveel verfijning, er werd dusdanig gezucht en gesteund en er was zoveel zanderigheid dat ik die kelk al snel aan mij voorbij liet gaan. Zelfs op die ‘lichtvoetige' cello piccolo pakte het desastreus uit.

Van de cello naar de viool is dus een gemakkelijker stap dan van de viool naar de cello, maar toch dient zich daarbij al prompt de vraag aan of het vanuit puristisch perspectief wel kan: de cellosuites getranscribeerd naar de viool. Ook als het, zoals in dit geval, om een kunst gaat waarbij het instrument op het eerste gezicht van minder belang lijkt dan het ‘vergeestelijkte, gecondenseerde' (Peter Wollny) karakter van de muziek zelf . Terwijl we bovendien weten dat Bach veelal experimenteerde met allerlei alternatieve instrumentale bezettingen of deze wijzigde als het hem al naar gelang de plaatselijke omstandigheden zo uitkwam. Wollny citeert dienaangaande uit een bericht van een van Bachs zeer getalenteerde leerlingen, Johann Friedrich Agricola:

Ihr Verfasser spielte sie selbst auf dem Clavichorde, und fügte von Harmonie so viel dazu bey, als er für nöthig befand. Er erkannte auch hierin die Notwendigkeit einer klingenden Harmonie, die er bey jener Composition nicht völlig erreichen konnte.

Vrij baan dus voor transcripties, bewerkingen, enz.? Bach zelf creëerde in ieder geval, meestal voor zijn eigen uitvoeringspraktijk, voldoende ruimte buiten de op papier verankerde notenpaden. Waarbij we, wat de Cellosuites betreft, bovendien niet mogen vergeten dat hijzelf die in c-klein (BWV 1011) voor luit bewerkte.

Maar anderen namen met even groot gemak het stokje van hem over en al in de negentiende eeuw volgde er een bewerking van de gehele cyclus voor viool solo door niemand minder dan Leopold David (1866, Gustav Heinze Verlag), de beroemde concertmeester van het Leipziger Gewandhausorchester, niet lang daarna gevolgd door een transcriptie voor altviool van de hand van de altviolist Georg Bünte. Meer hedendaags is er de vioolbewerking van de Italiaanse topviolist Marco Serino, die menige filmliefhebber misschien vanuit een andere hoek dan de klassieke muziek bekend is: hij nam immers sinds 2000 de solovioolpartij in de filmmuziek van Ennio Morricone voor zijn rekening.

Marco Serino (l.) en Giuliano Carmignola

Maar nog even terug naar een andere belangrijke tijdgenoot van Bach, diens leerling Johann Philipp Kirnberger, die in 1771, twintig jaar na de dood van zijn beroemde leermeester in zijn Die Kunst des reinen Satzes in der Musik het volgende over het onbegeleide melodie-instrument opmerkte:

Noch schwerer ist es, oine die geringste Begleitung, einen einfachen Gesang so harmonisch zu schreiben, daß es nicht möglich sey, eine Stimme ohne Fehler beyzufügen: nicht einmal zu rechnen, daß die hinzugefügte Stimme höchst unsingbar und ungeschickt seyn würde. In dieser Art hat man von J.S. Bach, ohne einiges Accompagnement, 6 Sonaten für die Violin und 6 für das Violoncell.

Het proces maakt enigszins duidelijk waar Bach feitelijk op uit was: enerzijds de reductie van het klankmiddel tot aan zijn uiterste grens (viool en cello solo), met alle daaraan verbonden beperkingen en mogelijkheden ten aanzien van meerstemmigheid en akkoordenspel, maar anderzijds de realisatie van het ultieme aan harmonische en polyfone rijkdom. Een uitdaging van jewelste, maar ook een vat vol tegenstellingen die alleen Bach wist op te lossen. Of een labyrint waarvan alleen hij de sleutel had, zoals dat veel later ook voor Die Kunst der Fuge zou gelden.

Vanuit dit complex van gedachten en overwegingen kunnen de suites voor violoncello solo zeker worden uitgevoerd op de viool, hoezeer beide instrumenten klanktechnisch ook verschillen. Het staat gelijk aan het intrappen van een open deur, maar toch: het is niet alleen de musicus maar ook het instrument waardoor het muzikale beeld als geheel wordt bepaald. Wat dat eerste betreft is de toehoorder bij Giuliano Carmignola sowieso in goede handen (waarover straks meer).En hij kent 'zijn' Bach. Samen met Andrea Marcon nam hij in 2000 Bachs sonates voor viool en klavecimbel op. In 2007 was hij een van de leden, ook als solist, van het door Claudio Abbado geleide Orchestra Mozart in Bachs Brandenburgse Concerten. In 2013 trad hij aan bij Concerto Köln voor onder meer de vioolconcerten en het dubbelconcert, naast de door Serino gemaakte reconstructies van twee andere concerten van Bach.

Ook in het in het cd-boekje afgedrukte vraaggesprek met Carmignola duikt de naam van de reeds genoemde Brunello op:

[...] Then, for Christmas that year, my dear friend the cellist Mario Brunello gave me [...] the Bärenreiter critical edition of the suites and a facsimile of the Anna Magdalena Bach manuscript and of other primary manuscript sources. I now possessed all the means to study these compositions in depth.

Waaraan nog mag worden toegevoegd zijn kennismaking met een nog niet eerder gepubliceerde opname van de eerste voor viool bewerkte twee cellosuites, later nog gevolgd door de partituur van alle suites in de viooltranscriptie, hem toegezonden door Serino.

 
 

Afb. 1

 
 

Afb. 2

Interessant is de in het boekje afgedrukte afbeelding van Carmignola die zijn viool vasthoudt als ware het een cello (afb. 1), in tegenstelling tot de gebruikelijke violistieke houding (afb. 2). Heeft, uitgaande van afb. 1, dat invloed op de speelwijze? Ik ben geen violist, maar het lijkt mij onontkoombaar (en dat bedoel ik positief). Wat uit deze vioolversie in ieder geval duidelijk naar voren komt is - vergeleken met de cello - het lichte karakter van deze uitvoeringen naast - het ligt eveneens voor de hand - het aanzienlijk briljantere klankkarakter. Of dat evenwel als 'winst' moet worden gezien is een vraag die ik niet vermag te beantwoorden.

Serino heeft het scordatura-probleem, de door Bach voorgeschreven, verlaagde stemming in de Vijfde suite opgelost door twee verschillende versies te publiceren: een met (g-d'-g'-d") en een zonder ((g-d'-g'-e") sordatura. Een ander probleem betreft de Zesde suite, waarvoor Bach de vijfsnarige cello piccolo had voorbestemd. Dat lukt dus niet zonder ferme ingrepen op de viersnarige viool. De toonsoort (D-groot) is in deze vioolversie wel behouden, maar octaaftransposities betekenden wel een onvermijdelijk compromis.

Hoe fenomenaal het spel van Carmignola ook is, we kunnen er niet omheen dat Bach de suites nu eenmaal had bedoeld als diepgaande verkenning van het kleurenpalet en de speltechnische mogelijkheden van de cello (en niet de viool). Hij schreef ze speciaal voor de virtuoze gambist Christian Ferdinand Abel, verbonden aan het hoforkest van Leopold van Anhalt-Köthen.

De suites hebben, en dat wil ik de puristen toch wel graag meegeven, zeker iets gemeenschappelijks met de partita's en sonates voor viool solo, waaronder de suggestie van meerstemmigheid, onder meer door opeenvolgende akkoorden als het ware op te lossen in separate noten, waardoor als vanzelf de illusie ontstaat van een zich voorwaarts bewegende melodie tegen de achtergrond van een stabiele harmonie.

Maar terug naar het spel van Carmignola dat naast een vloeiende stijl wordt gekenmerkt door een gloedvolle toonzetting, waarin plaats is ingeruimd voor een zekere mate van vrijheid (frasering, ornamentatie, niet de ritmiek). Het overheersende karakter van deze vertolkingen is dat van een persoonlijke en gedistingeerde, temperamentvolle speelstijl die - mogelijk in de hand gewerkt door de 'gemakkelijkere' viool - weliswaar enige romantisch getinte kenmerken omvat, maar geen overdreven concessies worden gedaan aan wat in deze muziek essentieel is: stijlbewuste evenwichtigheid. Het subtiel extroverte past wel bij deze transcripties, al zal de purist mogelijk bedenkingen hebben tegen sommige rallentandi of een nogal eigengereid, zij het slechts incidenteel accent. Dat dit spel persoonlijkheid uitstraalt staat voor mij buiten kijf.

Over de warme en uitstekend gedefinieerde opname niets dan goeds. Dit zijn typisch werken die qua weergave een wat ruimere akoestiek eisen en daarin wordt uitstekend gedoseerd voorzien.

Tot slot het door Carmignola bespeelde instrument: van Pietro Guarneri, Venetië 1733.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links