CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2021

Bach: Sonates en Partita's voor viool solo

Sonate nr. 1 in g, BWV 1001 - Partita nr. 1 in b, BWV 1002 - Sonate nr. 2 in a, BWV 1003 - Sonate nr. 3 in C, BWV 1005 - Partita nr. 2 in d, BWV 1004 - Partita nr. 3 in E, BWV 1006

Bob van der Ent (viool)
Challenge Classics CC72864 • 71' + 74' • (2 cd's)
Opname: juni en sept. 2019, MCO, Hilversum

   

Partita's en sonates voor viool solo maken deel uit van een genre dat talloze componisten heeft aangespoord, maar geen ervan heeft daarbij zoveel ‘muzikale complexiteit' ingebracht als Bach. Geen wonder dus dat ze door alle eeuwen heen als de Parnassus van het repertoire worden beschouwd.

Het buitengewoon ingewikkelde contrapunt dat Bach in deze werken heeft gelegd is nog steeds een aanzienlijke hindernis; in de eerste plaats natuurlijk voor de vertolker, maar zeker ook voor de toehoorder. Bach was uiteraard de eerste die zich daarvan ten volle bewust was en daarvoor ook een passende oplossing vond door de verschillende vioolregisters aan te spreken en de stemvoering zo in te richten dat het vaak lijkt alsof sprake is van twee violen, gevoegd bij het harmonisch vernuft dat van een tot dan ongekende inventiviteit getuigt. Wat zo voor de hand ligt: die enkelvoudige melodielijn die we zo gemakkelijk vereenzelvigen met de eenzame viool wordt nu op het gehoor met het grootste gemak doorbroken. Het gehele proces hangt tevens samen met Bachs specifieke kennis van het instrument, want anders valt nauwelijks te verklaren hoe geniaal het spel in zowel de linker- als rechterhand optimaal tot gelding komt.

Toch wekt het verbazing dat Bach, hij was toen 35 – en dat geldt, zij het in iets mindere mate, voor de zes suites voor cello solo – de muziekwereld rond 1720 confronteerde met stukken die een zeker in die tijd ongekende virtuositeit verlangden. Maar meer nog: ook de expressieve gelaagdheid (men neme alleen al de grandioze, expressief diep inkervende Ciacona als voorbeeld) stelt de hoogst denkbare eisen aan de vertolker, met onverbrekelijk daarmee verbonden het meerstemmige karakter ervan. En dan is er uiteraard nog het essentiële verschil tussen partita en sonate, hun aanpak verschilt wezenlijk: in de partita's spelen de bekende barokke dansvormen (zoals bourrée, double, sarabande, corrente, allemande, gavotte, giga, menuet en rondeau) de hoofdrol, in de sonates de afwisselend snelle en langzame delen, met in alle drie als tweede deel de fuga (bij Bach tevens schoolvoorbeeld van ingenieuze meerstemmigheid).

De violist die een hedendaagse of althans niet uit de Barok stammende viool (of een replica daarvan) bespeelt is al prompt in het nadeel: zijn instrument heeft een wat andere bouw (kam en hals), wat overigens niet wegneemt dat het ook op de barokviool een ware heksentoer is om zonder kleerscheuren deze werken uit te voeren. Ik heb diverse live-uitvoeringen, zowel in eigen land als in het buitenland, meegemaakt waarbij dat gewoon niet lukte, niet op de barok- en niet op de 'gewone' viool. Er waren altijd wel oneffenheden waarneembaar, zeker als de geleidelijk aan oplopende temperatuur een rol begon te spelen. Maar met teveel aandacht voor de techniek gaat iets essentieels verloren: de puur inhoudelijke kant van deze muziek die tot de mooiste, meest indrukwekkende behoort die Bach heeft geschreven. Wat nog eens bevestigt dat niet de techniek maar de expressie bij hem voorop heeft gestaan.

Het is niet verwonderlijk dat decennialang violisten zich intensief met deze zes werken hebben beziggehouden en dat ongetwijfeld ook in de toekomst zullen blijven doen. Het is die unieke combinatie van hoogstaande speltechniek en grootse muzikale inhoud die dient als voornaamste inspiratiebron, aangevuld met een zekere mate van vrijheid die de partituur biedt, waarin wel de fraseringen keurig zijn opgetekend, maar de dynamiek en aanwijzingen omtrent legato of staccato, enz. ontbreken. De tempoaanduidingen zijn er gelukkig wel; al ze kunnen ze, wat de partita's betreft, evenzo gemakkelijk worden afgeleid van de desbetreffende dansvorm. Vrijheid in gebondenheid in die zin dat de historiserende uitvoeringspraktijk zich vanzelfsprekend ook in de partita's en sonates heeft genesteld.

De discografie bewijst het: iedere violist hanteert, wel of niet met inachtneming van de ‘gevestigde' uitvoeringspraktijk (of die nu wel of niet ‘historiserend' is) zijn eigen speelstijl, waarbij het er voor de toehoorder vooral om gaat dat integriteit het hoogste geboed is. Integriteit in de zin van groot respect voor deze onnoemelijk fascinerende partituren, waarbij musicus en toehoorder elkaar in deze zo bijzondere ‘ruimte' mogen ontmoeten.

De Nederlandse violist Bob van der Ent (1982) leverde al in de zomer van 2012 een uitstekende prestatie met zijn aan de 24 Capricci van Paganini gewijde cd, hier door Siebe Riedstra besproken. Op de kop af een jaar eerder nam Van der Ent samen met de pianist René Rakier enige (vrijwel) onbekend vioolsonates van Nederlandse componisten op, die hier werden besproken. Een belangwekkend initiatief dat getuigde van – ik citeer – ‘ondernemingszin en musicologisch inzicht'.

En dan nu Bachs hoofdwerken voor viool solo, waarin Van der Ent zich duidelijk als een vis in het water voelt, daarin een duidelijk eigen inbreng etaleert, maar niet verheelt dat dit werken zijn die op het scherp van de technische snede balanceren. Het brengt me ook bij het ambivalente karakter van menige opname: dat de technische perfectie in de meest absolute zin daarin voorrang krijgt ten koste van de lange lijnen, de spanningsbogen. Hier komt het eminente belang van de ‘editor' in het spel. Zijn kunstzinnige prestaties kunnen op dit punt niet hoog genoeg worden aangeslagen. Hij bepaalt immers tijdens de bewerkingsfase het uiteindelijke resultaat. Dat geldt niet minder voor deze nieuwe registratie, een opgave waarvan Sem de Jongh zich zo te horen uitstekend heeft gekweten.

Maar terug naar Van der Ent die evenals zijn inmiddels talloze voorgangers voldoende technische en interpretatieve kwaliteiten in huis heeft om tot een overtuigende realisatie te komen. De tempi zijn weloverwogen, de gehele vertolking straalt een zekere rust uit en als een zuivere intonatie hem marginaal in de steek laat doet dit gelukkig nauwelijks afbreuk aan zijn zelfverzekerde discours. De accenten (en dat zijn er vele!) worden niet te scherp aangezet, de dynamische contrasten passen in het door hem overtuigend gestructureerde speelveld en de barokke retoriek krijgt alle kansen om te schitteren. De opname heeft de zeker voor dit repertoire vereiste naklank en helderheid.

De violist zorgde zelf voor de bondige maar zeker lezenswaardige toelichting. De door hem gekozen volgorde is niet chronolisch, wat hij ook overtuigend uit de doeken doet. Het instrument is Jean Baptiste Vuillaume uit 1828, uitgerust met darmsnaren, de strijkstok is volgens het model uit de Barok.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links