CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2020 |
Er lijkt geen essentieel verschil te bestaan tussen een transcriptie en een bewerking: in beide gevallen betreft het in de volksmond immers het pasklaar maken van een compositie voor een ander instrument, een andere bezetting of een andere uitvoering (voor alle duidelijkheid: dan waarvoor zij oorspronkelijk is geschreven). Vandaar ook dat beide begrippen lustig door elkaar worden gebruikt, zowel door musicologen, musici en recensenten als door leken. Toch zou je mogen zeggen dat een transcriptie minder 'rekkelijk' is: een (origineel) muziekwerk dat wordt overgezet naar een ander instrument of naar een andere bezetting. Niet minder, maar ook niet meer. Terwijl een bewerking beduidend ingrijpender kan zijn, bijvoorbeeld door de noten zelf een 'behandeling' te laten ondergaan, aldus verder strekkend dan slechts het transponeren (overzetten naar een andere toonsoort) zoals dat bij een transcriptie het geval is. Wat niet wegneemt dat, afhankelijk van het gekozen instrument, sprake kan zijn van verdere aanpassingen, waaronder bijvoorbeeld frasering en dynamiek. Een bewerking kan anders dan een transcriptie echter verstrekkender gevolgen hebben. Dat gezegd hebbende blijft de transcriptie wel dichter bij het origineel, maar toch heeft zij wel degelijk grote gevolgen voor het perceptieve karakter van het origineel. Dat is immers wat een andere instrumentatie vermag. Dat geldt dus ook voor dit nieuwe album met daarop twee fluitsonates, een gambasonate, een orgelsonate en een vioolsonate, vijf stukken die alle echter een andere oorsprong hebben. Dat wordt in het cd-boekje door zowel Gerard de Wit als Arie de Bruijn vakkundig toegelicht. ` Transcripties, maar ook bewerkingen kunnen op twee verschillende manieren worden beoordeeld: zonder of met kennis van het origineel. Het eerste is voor de muzikale appreciatie niet noodzakelijk, maar voor de reeds genoemde perceptie wel wenselijk. Dat men weet 'waar het vandaan komt', wat uiteraard ook samenhangt met de beeldvorming omtrent zowel het origineel als de transcriptie. Het is dus goed om dat voor ogen (en oren) te houden, want er bestaat immers een essentieel verschil tussen het eerste leven (het origineel) en het tweede (de transcriptie). Door beide te kennen, kent men ook het verschil. Voor zover dat mogelijk is natuurlijk: er bestaan voorbeelden genoeg van overgeleverde transcripties of bewerkingen, hetzij van de componist zelf of van anderen, terwijl het origineel is verdwenen. In dergelijke gevallen kunnen we ons alleen maar gelukkig prijzen dat die bewaard zijn gebleven! Samen met zijn vrouw Johanneke heeft Gerard de Wit deze cd volgespeeld met als belangrijke achterliggende gedachte hoe Bachs kamermuziek voor deze specifieke instrumenten (klavecimbel/orgel en blokfluit) zou hebben geklonken. Maar tevens om verloren stukken via overgeleverde transcripties te herontdekken of om op basis van restmateriaal met behulp van een reconstructie lacunes alsnog op te vullen (zoals in het geval van BWV 1032, waarvan het openingsdeel alleen in fragmentarische vorm bestaat). Een belangrijk hulpmiddel daarbij is uiteraard naast Bachs originelen diens eigen bewerkingen van die originelen. Daarvan kunnen dan mede de 'werkmodellen' worden afgeleid voor wat in feite - door de andere samenstelling - nieuw repertoire oplevert. Goed voorbeeld (Bach) doet goed volgen, zogezegd. De dirigent, klavecinist en organist Gerard de Wit heeft reeds meerdere albums op zijn naam staan. Elders op deze site kunt u daarover het een en ander lezen. Zo besteedde ik in januari 2018 aandacht aan 'Familie van Noordt - Klankdocument' en in mei van het vorig jaar het aan de kerksonates van Mozart gewijde album. Dit transcriptie-album van Gerard en Johanneke de Wit, uitsluitend gewijd aan de muziek van Johann Sebastian Bach, biedt een verrassende blik op dit zo specifieke kamermuziekrepertoire waarin een belangrijke rol is weggelegd voor de (alt)blokfluit. Aldus hebben zij op in muzikaal opzicht uiterst inspirerende wijze eveneens de vraag beantwoord hoe deze muziek toen kan hebben geklonken. De relevantie is daarmee tweeërlei: ten eerste de fascinerende uitbreiding van het repertoire en ten tweede de hoge uitvoeringskwaliteit. De door Anton Visser en Jaap van Stenis gemaakte opname houdt daarmee gelijke tred. Tot slot het gebruikte instrumentarium. Het klavecimbel werd vervaardigd door Willem Kroesbergen naar een model van Johannes Couchet (1615-1655), voor het kistorgel tekende Henk Klop en de beide altblokfluiten (in F) zijn respectievelijk van Friedrich von Huene naar Thomas Stanesby (1668-1734), en van Stephan Biezinger naar Jacob Denner (1681-1735). index |
|