CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2005

 

Johann Sebastian Bach

Cantates door Ton Koopman

deel 10:

10 cantates van de Leipziger eerste en tweede jaargang (1723-1725)

 

Ton Koopman

"Ach Gott, vom Himmel sieh darein" BWV 2  
"O Ewigkeit, du Donnerwort" BWV 20  
"Sie werden euch in den Bann tun" BWV 44  
"Herr, wie du willt, so schicks mit mir" BWV 73  
"Nimm von uns, Herr, du treuer Gott" BWV 101  
"Preise, Jerusalem, den Herrn" BWV 119  
"Herr Gott, dich loben alle wir" BWV 130  
"Ein Herz, das seinen Jesum lebend weiß" BWV 134  
"Die Zeit, die Tag und Jahre macht" BWV 134a  
"Schmücke dich, o liebe Seele" BWV 180  

Caroline Stam (sopraan); Michael Chance (alt); Paul Agnew (tenor); Klaus Mertens (bas); The Amsterdam Baroque Orchestra & Choir o.l.v. Ton Koopman (orgel).

Antoine Marchand/Challenge Classics CC72210 (3) • 77' + 73' + 75' •

www.challenge.nl


In de door Johann Friedrich Agricola en Carl Philipp Emanuel Bach samengestelde Nekrolog auf Johann Sebastian Bach (1754) zijn in totaal vijf cantatejaargangen voor de zon- en feestdagen opgenomen, waarvan alleen de eerste drie min of meer compleet zijn overgeleverd. Uitgaande van Bachs productie op dit gebied in de voorgaande jaren mag er voorzichtig vanuit worden gegaan dat ongeveer de helft Bachs cantate-oeuvre verloren is gegaan.

In de eerste cantatecyclus (1723-1724) greep Bach veelal nog terug op de in Weimar en Köthen gecomponeerde cantates. Hij gebruikte grotendeels teksten van verder onbekend gebleven dichters, maar ook teksten van Franck, Lehms en Neumeister. Kenmerkend voor de eerste jaargang zijn naast de schaalvergroting en de volmaakte symbiose van vocale en instrumentale elementen de sterk toegenomen en hecht met de tekst verbonden muzikale expressie, waarbij Bachs fantasie op het gebied van de religieus-muzikale retorica indrukwekkende afmetingen aanneemt en hij voor ieder conceptueel probleem een passende oplossing wist te vinden.

Het uiteindelijke resultaat van al die creatieve inspanningen vertaalt zich naar de luisteraar als hechte en verfijnde harmonie in gedifferentieerde lagen tussen muziek en tekst, die zich in de tweede jaargang (1724-1725) nog verder verdiept. Bach kon zich voor de selectie van geschikte teksten voor zijn cantates nu meer tijd veroorloven en daardoor een nog grotere samenhang tussen tekst en muziek bewerkstelligen, waarmee dan tevens de komst van de koraalcantate werd ingeluid. De openings- en slotverzen van het koraal kregen hun vaste plaats in de openings- en slotdelen van de cantate met daartussen dan de recitatieven, arioso's en aria's die waren gestoeld op door tekstdichters geschreven, zogenaamde vrije teksten. Aangezien Bach die vrije libretti zelf uitkoos, ligt het voor de hand dat dit ook bij de koralen het geval moet zijn geweest. Het ging hem er om een naadloze aansluiting te vinden bij de koraaltekst en de vrije tekst en dat lukte het beste in samenwerking met librettisten die ook in theologisch opzicht voldoende waren onderlegd.

Voor zover bekend was het de librettist Andreas Stübel, de gepensioneerde conrector van de Thomasschool, waarmee Bach toen zeer intensief heeft samengewerkt. In ieder geval zo intensief dat na het overlijden van de dichter, op 27 januari 1725, Bach voor de rest van de tweede jaargang koortsachtig een andere oplossing moest zien te vinden. De zoektocht naar een geschikt alternatief bracht hem bij de dichteres Christiane Mariane von Ziegler (geboren Romanus). Die samenwerking was kort maar vruchtbaar, zoals blijkt uit de teksten die de componist in door hem overigens aangepaste vorm in negen cantates (BWV 68, 74, 87, 103, 108, 128, 175, 176 en 183) gebruikte. Ze zouden later worden opgenomen in haar eerste gepubliceerde dichtbundel, "Versuch in Gebundener Schreib-Art". Bach werd door haar levendige en heldere poëzie zeker gegrepen en misschien speelde daarbij ook wel een rol dat Mariane niet onverdienstelijk klavecimbel, dwarsfluit en luit speelde, en het bij haar thuis in Leipzig een komen en gaan was van kunstenaars op vrijwel ieder vlak. Ondanks de tegenslag lag Bachs productie in de tweede jaargang op niet minder dan gemiddeld een cantate per week.

 

Uitvoering
Ton Koopman en de zijnen schuwen het avontuur niet. Dat blijkt allereerst uit het vaste voornemen om in eigen regie alle cantates op cd te zetten, nadat in 2001 het muziekbedrijf Warner niet meer geloofde in de (financiële) toekomst in de klassieke muziek en het label van de markt werd gehaald. Een waagstuk van de eerste orde waar de Bachliefhebbers inmiddels goed garen bij hebben kunnen spinnen, want inmiddels is de uitgave van Bachs integrale cantateoeuvre op een haar na gevild.

Dat gevoel voor avontuur komt ook sterk in de uitvoeringen naar voren. Iedere cantate, ieder deel wordt hoorbaar fris en monter vanuit meerdere invalshoeken belicht. De diepgaande inzichten van Koopman in de stilistische problemen rond de Bachcantates mogen als bekend worden verondersteld, maar het kan niet vaak genoeg worden gezegd dat het zonder spirituele spontaniteit en muzikale durf niet veel meer kan worden dan een stoffig geheel dat de aandacht niet kan vasthouden. Téveel musicologie en té weinig muzikaliteit hebben menige 'concurrent' definitief naar de cd-kast doen verhuizen . De uitvoeringen onder Koopman haal ik echter steeds opnieuw weer voor de dag. Ook als er soms best enige detailkritiek mogelijk is, blijven ze van begin tot einde fascineren en voegen ze steeds weer iets toe.

Het is een onmenselijke, zo niet onmogelijke opgave om in álle cantates op de toppen van het muzikale en technische kunnen te blijven, want dat zou neerkomen op de uitvoering van een gigantisch oeuvre zonder enige inzinking. Het is wel een van de vele wonderen van deze cyclus dat Klaus Mertens, de bassolist vanaf het eerste uur, door de jaren heen blijft verbazen met zijn diep doorleefde sonoriteit en onvermoeibare zoektocht naar de kleinste nuance in zijn voordracht. Maar het belangrijkste is misschien wel de consistente opvatting waarvan deze vertolkingen stuk voor stuk getuigen, met als grote winstpunt dat de samenhang verankerd is in een diep gewortelde kennis van de achttiende-eeuwse muziek- en uitvoeringspraktijk. Dat is, los van de verdere creatieve en spirituele aspecten, de ware kern van Koopmans visie op deze muziek. Het is tevens de kracht van de stilistisch verantwoorde retorica die in deze cantates bijna letterlijk de boventoon voert en die de toehoorder cantate na cantate meesleept op een werkelijk avontuurlijke reis die geen einde lijkt te kennen.

Het is en blijft mensenwerk, maar in deze tiende aflevering is de volmaaktheid naar mijn gevoel toch wel erg dichtbij. Fabuleuze vocalistiek en dictie in de solopartijen, het koor dat onverminderd de sterren van de hemel zingt en de manier waarop de orkestpartijen worden 'ingevuld', van soli tot tutti en obbligati, die de onuitputtelijke instrumentale rijkdom alle recht doet. Dan die altijd weer zorgvuldige opbouw, de logische tempokeuze, de alerte en springlevende ritmiek, het flitsende en verrukkelijke wisselspel en de afwerking vol finesse. Geleidelijk maakt zich van de luisteraar de zekerheid meester dat het zó moet klinken niet anders. Dat is meer dan alleen maar suggestie! Zo gaan we van het ene naar het andere hoogtepunt. Wie toch eerst wil proeven verwijs ik graag naar het openingskoor van de bekende cantate "Schmücke dich, o liebe Seele" BWV 180, maar ook naar het duet tussen alt en tenor in de aria "O Menschenkind" (cantate "O Ewigkeit, du Donnerwort" BWV 20) en de sopraanaria "Es ist und bleibt der Christen Trost" (cantate "Sie werden euch in den Bann tun" BWV 44).

De opname, gemaakt in de Waalse Kerk in Amsterdam, is weer een waar sieraad. Kernachtig, doorzichtig en met een heldere, maar soms bijna smeltende samenklank, met de solisten en het koor precies goed gepositioneerd, een waar kunstwerk van opnametechnicus Adriaan Verstijnen, met wie Koopman en zijn echtgenote en producer Tini Mathot alweer vele jaren samenwerken.

Een puntje van kritiek geldt het cd-boekje dat op pagina 9 bij BWV 134a de onjuiste timing vermeldt. Die cantate duurt geen 20, maar 36 minuten!

Literatuurverwijzing
Er is overstelpend veel literatuur over Bachs cantates verschenen, maar de onderstaande vijf boeken gaven mij zowel veel leesplezier als nader inzicht in deze toch wel tamelijk weerbarstige materie.

Alfred Dürr: Johann Sebastian Bach - Die Kantaten (Bärenreiter, 2000)
Hans Conrad Fischer: Johann Sebastian Bach (Boekencentrum, 2000)
Nikolaus Harnoncourt: Der musikalische Dialog (Residenz Verlag, 1984)
Nikolaus Harnoncourt: Musik als Klangrede (Residenz Verlag, 1982)
Christoph Wolff, Ton Koopman e.a.: De wereld van de Bach-cantates (3 delen) (Uniepers, 2003)
Christoph Wolff: Johann Sebastian Bach (Bijleveld, 2000)

index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links