CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2005
|
Cantate BWV 207 Een dergelijke gelegenheidscantate, ook wel aangeduid met dramma per musica, was sterk verwant aan de opera, al was die dan beduidend langer en bedoeld voor toneelopvoering. Maar de raakvlakken met de opera seria zijn onmiskenbaar, met onderwerpen en personages die hun wortels hebben in de antieke mythologie en waarin de kunst van de retorica min of meer centraal staat en politiek en filosofie niet worden geschuwd. Daarnaast is sprake van allerlei allegorische figuren die hun opwachting maken, zoals Deugd, Voorzienigheid, Vroomheid, Wellust, of - zoals in deze cantate - Geluk (sopraan), Dankbaarheid (alt), Vlijt (tenor) en Eer (bas). De dramatische opzet en de nimmer gekunstelde dialogen maken duidelijk dat Bach ook als operacomponist geschiedenis had kunnen schrijven! Moest de universiteitsstad het vanaf 1719 - in tegenstelling tot Dresden - zonder eigen operahuis stellen, Bachs drammi per musica moeten tenminste enige compensatie voor dat gemis hebben geboden. Het openingskoor van BWV 207 stamt uit een geheel ander werk, het derde deel uit het Eerste Brandenburgs Concert (BWV 1046). Zoals we kunnen horen is die omzetting bepaald geen geringe prestatie, waarbij het transponeren van F naar D nog het minste was. De beide hoorns werden 'vervangen' door drie trompetten en pauken, aan de oorspronkelijke drie hobo's voegde Bach nog twee dwarsfluiten toe, maar het huzarenstuk was toch wel de gedaanteverwisseling van de concertante partij van de violino piccolo in het Brandenburgs Concert naar de koorpartij van de cantate. Dat kleedde Bach zo geniaal in dat we er niets van merken, alsof die partij als vanzelfsprekend in de cantate thuishoort, sterker nog, opnieuw is gecomponeerd. Niet minder treffend zijn de syncopen in de aria "Zieht euren Fuß nur nicht zurücke" (strijkers), die de moeizame tred van de vlijt suggereren, de meesterlijke imitatietechniek in de duet-aria "Den soll mein Lorbeer schützend decken" met het overrompelende slot waarin plotsklaps het tweede trio uit het Eerste Brandenburgs Concert ten tonele verschijnt, ook nu weer naar D getransponeerd, met stralende trompetten in plaats van hoorns, ondersteund door staccato-akkoorden in strijkers en continuo. Een ander welsprekend voorbeeld is het staccatomotief in gepuncteerd ritme met ostinato-karakter dat opduikt bij de tekst "Ätzet dieses Angedenken in den härtsten Marmor ein", in de aria "Die Dankbarkeit". Het dansante, homofone slotkoor klinkt hier als uit steen gehouwen. Cantate BWV 214
Dat geldt echter niet alleen voor deze cantate! Bach gebruikte nog twee grote gelegenheidscantates voor het Weihnachtsoratorium: "Laßt und sorgen, laßt uns wachen ("Hercules auf der Scheidewege") BWV 213 (september 1733) en "Preise dein Glücke, gesegnetes Sachsen" BWV 215 (oktober 1734). Het heef menige generatie misschien toch wat zwaar op de maag gelegen dat Bach een aantal wereldlijke feestcantates heeft ingemetseld in zijn aan de geboorte van Christus gewijde Weihnachtsoratorium, maar misschien helpt de verklaring dat vóór de Verlichting het ambt van regerend vorst als door God gegeven werd beschouwd, onafhankelijk van karakter en zelfs wel- of wandaden. Zo werd aldus aan het vorstenhuis een theologische betekenis toegekend en dat maakt het alleszins plausibel dat een feestelijke gelegenheidscantate voor bijvoorbeeld de Saksische keurvorst ook best kon dienen als jubelzang over de geboorte van een andere vorst, Jezus, de Koning, "der Herrscher des Himmels". Terug nu naar de cantate "Tönet, ihr Pauken! Erschallet, Trompeten", die - de titel geeft het al aan - allereerst het zoveelste bewijs levert voor de virtuoze kwaliteiten van de musici die Bach in Leipzig tot zijn beschikking had. Bach zou zich zeker niet hebben laten verleiden tot een virtuoze schrijfwijze als hij zich niet verzekerd wist van een minstens redelijke uitvoering van zijn muziek: hij had immers geen enkele baat bij wankele prestaties. Van de vocale bijdragen kan hetzelfde worden gezegd: Bach stelde aan de knapen van de Thomasschool (in augustus 1730 betrof het 55 leerlingen) zowel solistisch als in het koor hoge eisen.
De toon is daarmee gezet voor deze Königin-Kantate ter ere van de verjaardag van de keurvorstin van Saksen, tevens de koningin van Polen, Maria Josepha. De eerste (en ongetwijfeld enige) uitvoering vond plaats op 8 december 1733 door het Collegium musicum onder leiding van de componist. De tekstdichter is, evenals van de cantate BWV 207, onbekend, terwijl voor de nogal eens geopperde veronderstelling dat Bach zelf de dichtregels heeft geconcipieerd ieder bewijs ontbreekt. In dit Dramma per musica zijn het de vier solostemmen die een mythologische figuur voorstellen: Bellona, de godin van de oorlog (sopraan), Athena (Pallas), de godin van kunst en wetenschap (alt), Irene, de vredesgodin (tenor, voor wie slechts een recitatief en geen aria is weggelegd) en Fama, in wie het gerucht wordt belichaamd (bas). Het is dit kwartet dat de indruk geeft dat de Saksische vorstin het glanzende en feestelijke middelpunt is, in de vorm van een knap uitgewerkte muzikale hulde. Maar, zoals Bachkenner Alfred Dürr het heeft uitgedrukt, brengt Bach met deze cantate niet meer dan een beleefdheidsbezoek aan Maria Josepha en schittert het werk juist door het ontbreken van enig onderscheid tussen geestelijke en wereldlijke stijl. De muziek weerspiegelt de macht van het vorstenhuis die in de visie van Bach niet gebonden is aan menselijke willekeur, maar is gestoeld op de verwerkelijking van de goddelijke wil op aarde. Dat verklaart dus ook waarom bijvoorbeeld de trompetaria ("Krön und Preis gekrönter Damen), waarin de lof op de koningin van Polen wordt bezongen ("Königin! mit deinem Namen füll ich diesen Kreis der Welt"), zich moeiteloos in het Weihnachtsoratorium liet voegen, waarin het Jezus is, die als Koning wordt verheerlijkt. Uitvoering
index |
|