CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2021 |
Het gaat al geruime tijd niet goed met de inmiddels 81-jarige Louis Andriessen. Hij lijdt aan dementie, een combinatie van Alzheimer en vasculaire dementie, waardoor hij vorig jaar maart moest worden opgenomen in een zorginstelling, waar hij in de gemeenschappelijke ruimte althans nog tot voor kort vrijwel dagelijks aan de vleugel improviseerde. Zijn laatste orkestwerk, May, gebaseerd op fragmenten uit Herman Gorters Mei (het episch gedicht telt maar liefst 4381 versregels!), heeft hij niet meer zelfstandig kunnen voltooien: zijn boezemvriend en toeverlaat Martijn Padding hielp hem daarbij. Hoe ver diens inspanningen dienaangaande zijn gegaan blijft echter het geheim van de smid. Het stuk ging op zaterdag 5 december van het vorig jaar zonder publiek in première, met op het podium het Orkest van de Achttiende Eeuw en Cappella Amsterdam. Aan zijn componeren lijkt door de voortschrijdende ziekte nu toch wel definitief een einde te zijn gekomen, maar in mei 2019 was hij nog in het verre Los Angeles, waar het Los Angeles Philharmonic onder leiding van Esa-Pekka Salonen (zelf geen onverdienstelijke componist) en sopraan Nora Fischer (dochter van dirigent Iván Fischer) Andriessens Only One ten doop hielden, het achtdelige werk dat hij had geschreven in opdracht van het orkest in het kader van het aanstaande eeuwfeest (het werd door William Andrews Clark in 1919 opgericht, met Walter Henry Rothwell als eerste chef-dirigent). Voor Andriessen was Only One tevens een zekere mate van eerbetoon aan het orkest dat immers menigmaal zijn muziek op de lessenaars had. Anderzijds schreef Andriessen niet graag voor groot orkest, had het (aanmerkelijk bescheidener) ensemble zijn voorkeur. Daarom stond hij bepaald niet te trappelen toen het jubilerende Koninklijk Concertgebouworkest (het vierde zijn 125-jarig bestaan) hem vroeg om speciaal voor die gelegenheid een orkestwerk te schrijven. Dat werd Mysteriën, dat op 3 november 2013 onder leiding van Mariss Jansons in het Amsterdamse Concertgebouw zijn première beleefde. Het was overigens niet de eerste keer dat het orkest om een werk van zijn hand vroeg, maar ditmaal hapte hij toe. Het begon al niet al te fortuinlijk: de repetities verliepen stroef en Andriessen en Jansons konden het niet al te best met elkaar vinden. Sommige orkestleden toonden zich bovendien nogal minzaam over het stuk. Menigeen zal er de indruk aan hebben overgehouden dat Andriessen er eigenlijk niet zo veel zin in had. Kortom, groot orkest was niet 'zijn ding'. Nooit geweest. Ook in Los Angeles stak Andriessen dat niet onder stoelen of banken. Het was echter Chad Smith, de CEO van het orkest en de feitelijke opdrachtgever, die hem het verlossende zetje gaf: “You should write what you want to write!” En zo geschiedde.
In het boekje schrijft Andriessen (ik heb het uit het Engels vertaald):
The only one, ontstaan in 2018, toont Andriessen als componist op zijn best, al is de onstuimigheid meer tot rust gekomen, het oproer vrijwel gedoofd en zich her en der zelfs een milde glans aftekent. Wat is gebleven is de stravinskiaanse distantie, het sterke geloof ook in wat Stravinsky op het muzikale hart droeg: dat muziek uitsluitend om muziek dient te gaan. Zoals Andriessen het zelf eens zei: "Ik heb emotionele ervaringen nodig om een beter mens te worden, maar ik wil mijzelf niet uitdrukken als ik muziek schrijf." Het is deze diep verankerde eigenschap die Andriessens creatieve leven in hoge mate heeft bepaald. Dat maakt zijn werk - en dat geldt niet minder voor het meer toegeeflijke The only one - evenwel niet antiseptisch of bedoeld als antistof tegen emoties. Verre van zelfs. Het zijn evenwel emoties die - we kennen het procédé - niet van binnenuit lijken te komen, maar die zich buiten hem om manifesteren, alsof ze hem uit andere bronnen worden aangereikt. Andriessen excelleert en triomfeert als scheppend kunstenaar in zijn gave van het observeren. Ook als het hem wordt aangereikt of slechts binnen handbereik is. Daarvoor diende De dieren in mij van Lecompte even overtuigend als Mei van Gorter. De poëtische bron die fungeert als muzikale katalysator De uitvoering is exemplarisch in haar presentatie, die - ik citeer uit Stravinsky's Poètique Musicale - gelijke tred houdt met het volmaakte klankenspel. De uiterste vertrouwdheid van vocaliste en ensemble met het aan hen toevertrouwde werk, 'met een feilloos gevoel voor de daarin verankerde expressieve waarden en beperkingen, een zuivere zin voor wat vanzelfsprekend is; kortom een (schoolvoorbeeld van) scholing, niet alleen van het oor, maar van de geest'. The only one is, zelfs ondanks de door Andriessen ingebeitelde ruwe of scherpe momenten, van een opperste, onaantastbare schoonheid waarin een universele tristesse wordt meegedragen. Niet dat er enig zelfbeklag in doorklinkt: dat past hem niet, terwijl wie er nostalgie in zoekt daarin de bevestiging zou menen te vinden in fragmenten van kinderliedjes ('en we gaan nog niet naar huis, nog lange niet'). Maar als het zo zou zijn, dan spreekt daaruit geen verlangen naar dat wat voorgoed is geweest. Het lijkt veel eerder - en dat is bij Andriessen verre van uniek - op een bewust gezochte confrontatie tussen tekst en muziek, met in dit geval zwartgallige antecedenten. Ze schieten voorbij: een flard Dies irae, een verbrokkeld kinderliedje, een Mexicaanse mariachi-band, een naïeve Oostenrijkse ländler, dansvormen die bij mij onwillekeurig Der Tanz im Dorfschenke, Liszts eerste Mephisto-Walzer, in herinnering bracht; maar ook die bekende taveernescène in Alban Bergs Wozzeck. Alsof bliksemsnel lapjes worden afgescheurd, waarvan het effect alweer is verdwenen voor je er erg in hebt. Het is minimal, zoals de muziek dat deels óók is. Zoals zij ook confronterend, tegenstrijdig en contrastrijk is. Maar zij is bovenal wat zij moet zijn: Louis Andriessens genialiteit ten voeten uit. Dat het tevens Andriessens discografisch testament lijkt te zijn, wekt diepe treurnis op. Nog geen 21 minuten, géén fill-up. Het is goed zo. index |
|