CD-recensie

 

© Aarnout Coster, augustus 2008


 

Röntgen: Pianotrio's (deel 1)

nr. 6 in c, op. 50 - nr. 9 in f (Post tenebras lux) - nr. 10 in A (Gaudeamus).

Storioni Trio (Bart van de Roer - piano, Wouter Vossen - viool en Marc Vossen - cello).

Ars Produktion ARS 38031 • 63' • (sacd)

 


Hoe componeer je muziek die de toehoorder meteen in de ban houdt? Met die vraag wisten de
romantici – en een aantal verlichte geesten vóór hen – wel raad. De Nederlandse componist
Julius Röntgen (1855-1932), romanticus par excellence, was door zijn opleiding in Leipzig en door zijn ervaring als pianist geheel vertrouwd met het idioom van Schumann, Mendelssohn en Brahms. Het Allegro non troppo e serioso, het eerste deel van zijn pianotrio nr. 6 is een voorbeeld van muziek die meteen de oren doet spitsen. Muziek die met de deur in huis valt, met virtuoze guirlandes op de piano de ruimte vult en bepaald niet ‘moeilijk’ aanspreekt. Het werk won een Franse prijs in een trio-competitie in 1907. Röntgen droeg het op aan niemand minder dan Carl Nielsen, die hij vaak ontmoette tijdens zijn jaarlijkse vakantieverblijf op het Deense buiten Fuglsang en met wie hij strijkkwartet speelde (2e viool). Ook met andere beroemdheden uit de muziekwereld in binnen- en buitenland had Röntgen contacten tijdens zijn tournees als concertpianist en hij voerde met een aantal van hen correspondentie. Hij was groot bewonderaar en vriend van Grieg – hij schreef een biografie over hem. Röntgen speelde trio met Carl Flesch en Pablo Casals. Later vormde hij een trio met twee zoons.

Toen Brahms in Amsterdam zijn tweede pianoconcert kwam introduderen, speelde Röntgen de solopartij. Hij adviseerde bij de bouw van het Concertgebouw om het Gewandhaus in Leipzig als model te nemen. Met het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Kes introduceerde hij zijn tweede pianoconcert in 1891; ook trad hij op als gastdirigent bij het Concertgebouworkest. Samen met het Toonkunstkoor voerde hij o.m. Beethovens de Negende symfonie en Bachs Matthäus-Passion uit. Hij was vanaf 1878 docent aan de muziekschool en later verbonden aan het, mede door hem in 1884 opgerichte, Amsterdamse Conservatorium, waarvan hij van 1913 tot 1924 directeur was. Daarna trok hij zich terug in de villa ‘Gaudeamus’ in Bilthoven.

Röntgen heeft een zeer productief leven geleid: hij nam bijna 50 jaar actief deel aan het Amsterdamse muziekleven, trad als pianist op in binnen- en buitenland, ontmoette de
muziekgroten der aarde en in de periode 1864-1932 ging er vrijwel geen jaar voorbij of hij componeerde één of meer werken: in totaal ca. 650 composities, waaronder 12 symfonieën, 2 pianoconcerten, één viool- en één celloconcert, kamermuziek (o.a. 10 pianotrio’s), pianowerken, koorwerken en vele liederen, bewerkingen van volksliederen en enkele opera’s.
Van deze composities zijn er ongeveer 100 in druk verschenen, de rest is in manuscript overgeleverd.

Je zou verwachten dat de werken van een componist met een dergelijke staat van dienst, in Nederland vaak gespeeld worden. Dat is niet het geval. Waarom niet? Daarnaar kan men slechts gissen. Het kan zijn dat men vond dat Röntgen niet met zijn tijd meeging: hij was anti-Wagneriaan, de atonalen en serialisten stonden buiten zijn belangstelling, invloeden van Ravel of Debussy zijn nauwelijks in zijn werk aan te wijzen – de meest ‘moderne’ invloed is wellicht Reger, in zijn latere werken. Röntgen bleef trouw aan de romantische school.

Concertgebouw-paus Mengelberg en Röntgen waren niet bepaald vrienden nadat Röntgen zijn directeurschap van het Amsterdamse Toonkunstkoor ten behoeve van Mengelberg opgaf in 1898. Toch heeft Mengelberg een aantal werken van Röntgen uitgevoerd, waaronder de Symfonie in c, de Ballade naar een Noorse volkswijze en de Oud-Hollandse Dansen.

Hoe het ook zij, het oeuvre van Röntgen is grotendeels onontgonnen gebied. In deze situatie is echter de laatste tien jaar verandering gekomen: er is een Röntgen Stichting opgericht, er is een biografie van hem verschenen en er worden steeds meer werken op cd uitgebracht, waaronder deze nieuwe opname van een drietal pianotrio’s. Twee daarvan, nr. 9 en nr. 10, zijn eerste opnamen, het trio nr. 6 was al eerder, samen met een viool- en en cellosonate, opgenomen door Alexander Kerr (v.), Gregor Horsch (c.) en Sepp Grotenhuis (p.), voortreffelijk gespeeld. Het Storioni trio doet niet onder voor dit illustere gezelschap, en de opname is net iets helderder en ruimtelijker. Het is goed dat er nu twee cd-premières bij zijn en de aanduiding: ‘Julius Röntgen Piano Trios vol. 1’ doet vermoeden dat er nog meer cd’s in deze reeks zullen verschijnen.

Wanneer we deze trio’s beluisteren is de eerste indruk een mengeling van Schumann, Mendelssohn, Brahms, maar er zijn ook originele trekjes, waardoor de reflex om Röntgen als epigoon weg te zetten gecorrigeerd dient te worden. Die originele trekjes horen we in op. 50 al direct: de pakkende intro en de virtuoze pianopartij en in het derde deel de octavenpassages en de fraaie coloraturen. Het op effect geschreven slot is onweerstaanbaar. Daarbij vergeleken is het trio nr. 9 ‘Post tenebras lux’ (1924) een zeer serieuze aangelegenheid. Met een onrustige pianobegeleiding spelen de strijkers een slepende melodie – af en toe worden de rollen omgekeerd: de onrustige figuren in de strijkers en brede accoorden in de piano. De sombere stemming wordt geaccentueerd door korte motiefjes in de strijkers. Het subtiele intermezzo is een beetje à la Rachmaninov, maar toch niet helemaal. De sombere stemming keert terug in het Lento mesto, een treurzang in de lagere registers, intens vertolkt door het Storioni trio. Bach, Brahms en Reger moeten over Röntgens schouder meegekeken hebben toen hij het laatste deel, een fuga, componeerde. Het deel eindigt in berustende zachte akkoorden.

Kort hierna moet Röntgen gedacht hebben: ‘Gaudeamus’ en schreef het gelijknamige trio nr. 10 dat met carillonachtige klanken begint – een subtiel muziekje. Het tweede deel huppelt en swingt vrolijk voorwaarts, komt even tot inkeer om daarna met pizzicati weer weg te dartelen. Het derde deel lijkt in het begin helemaal Schubert maar wordt steeds meer Röntgen. Het vrolijke laatste deel heeft als centraal punt een volksmelodietje uit Röntgens verzameling.

Deze trio’s bewijzen dat Röntgen op zijn 69e nog niet uitgeschreven was, integendeel er volgden in de jaren tot zijn dood nog een groot aantal composities. Het Storioni trio brengt deze muziek op overtuigende wijze tot leven en deze productie kan dan ook als een belangrijke aanwinst aangemerkt worden. Voor een ieder die de Nederlandse muziek is toegedaan is deze cd een ‘must’. Vol verwachting kijken we uit naar de volgende delen in deze serie en naar de resultaten van verder schatgraven in de artistieke nalatenschap van Röntgen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links