CD-recensie

 

© Aarnout Coster, oktober 2008


 

Mahler: Symfonie nr 5 in cis.

London Philharmonic Orchestra o.l.v. Jaap van Zweden.

LPO 0033 • 70' •

 

 

 

 


Na het verschijnen van de eerste complete opnamen van Mahlers Vijfde symfonie: Walter/NYPO (1947) en Scherchen /WSOO (1952) kwamen er in de jaren zestig druppelsgewijs nieuwe bij, in gang gezet door de Mahler-cyclus onder Bernstein op het CBS label. Vanaf het eind van de jaren zeventig kwam er zelfs een ware Mahler-hausse op gang. Daarbij neigden de dirigenten ertoe het werk steeds tragischer en dramatischer te vertolken. Een stroom van commentaren en publicaties, waarin noodlotssfeer en zelfexpressie van de door leed gelouterde componist benadrukt werden, gaf daar mede aanleiding toe.
Toch ontstond er een discussie of het allemaal wel zo zwaar opgevat moest worden, een discussie die zich merkwaardigerwijze beperkte tot het vierde deel, het Adagietto. Sedert Visconti’s film ‘Death in Venice’ werd het Adagietto als bij uitstek tragische muziek beschouwd, wat zich weerspiegelde in gedragen, smartelijke uitvoeringen. Maar omstreeks 1990 werd de aandacht van de muzikale wereld gevestigd op een buitenmuzikale aanwijzing over het karakter van het stuk. Het ging om de Mengelbergs aantekening in zijn dirigeerpartituur: het Adagietto was een liefdeslied van Mahler voor Alma. Mengelberg had er zelfs woorden bij geschreven. Dat werd langzamerhand de algemeen geaccepteerde opvatting en dirigenten zijn geneigd zich van al te trage en sombere uitvoeringen te onthouden. Het is overigens een aardig voorbeeld van de flexibiliteit die uitvoerenden zich kunnen permitteren bij de uitvoering van Mahlers partituren.

Een ander aspect van de Vijfde symfonie is wat Mahler-kenner Donald Mitchell noemt: ‘creatieve destructie’ van de symfonische vorm. Niet meer de klassieke schema’s van expositie, doorwerking etc., maar een veelheid van thema’s, motieven, variaties, tempowisselingen en interrupties. Dit gaat niet meer over Mahler de hoogromanticus, maar over Mahler als de voorbereider en de inspirator van de vernieuwers als die van de Tweede Weense school. Deze visie op Mahler vraagt om herbezinning van de uitvoering. Iets daarvan meen ik in Van Zwedens benadering te bespeuren.

Ter illustratie het volgende voorbeeld. Bernstein laat in zijn opname met de Wiener Philharmoniker de passage vóór nr 12 in het tweede deel (cello’s en pauk) de cello’s spelen met een groot vibrato, waardoor de muziek een zeer smartelijk karakter krijgt met uithalen (ook in het Adagietto doet hij dit). Van Zweden laat genoemde passage juist heel strak en etherisch spelen. Dit past in zijn opvatting van het hele werk: een zo helder mogelijk beeld van de partituur geven en zich matigen in het leggen van zware accenten en (te) grote tempowisselingen. Er ontstaat een mozaïekachtig verloop van de muziek, die daardoor minder streng klinkt dan we gewend zijn. Het Scherzo met zijn kenmerkende hoornsolo, krijgt een overwegend pastoraal karakter. Het lijkt erop dat Van Zweden vooral de ‘zonnige’kanten van het stuk wil laten prevaleren. Dat zal de luisteraar die het drama in Mahler prefereert, als vlak overkomen en hij zal Van Zweden gebrek aan diepte verwijten.
Hoe het ook zij, deze uitvoering, gelegd naast de gevestigde namen, geeft te denken over de interpretatiemogelijkheden van Mahlers Vijfde.

Het LPO, vertrouwd met deze muziek, speelt voortreffelijk en Van Zweden laat het orkest af en toe zo ingetogen klinken alsof het kamermuziek is, maar dirigent en orkest staan ook hun mannetje als het gaat om de grote accoorden en snelle figuren.

De opname is wat aan de zachte kant, met name in de Finale. Van publiek is op deze live-registratie (het is de opname van één concert in de Royal Festival Hall!) weinig te horen; na het slotakkoord breekt een enthousiast applaus los.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links