Audiotechniek

In gesprek met Wilhelm Hellweg

 

© 1987 Jan Kool

 

Wilhelm Hellweg is niet alleen musicus, maar ook producer/balance engineer. Als zodanig is hij verantwoordelijk voor vele van de zeer goede klassieke opnamen op het Philips-label. Het werd niet zozeer een interview in de vorm van vraag-en-antwoord, verbaal pingpongspel. Daar houd ik niet zo van en het loopt bij mij trouwens toch altijd uit de hand tot gewoon een interessant gesprek, zeker als het zulke plezierige mensen als Wilhelm Hellweg betreft.

'Kunst is geconcentreerde natuur'
Honoré de Balzac

Als eerste onderwerp kwam natuurlijk ter sprake de weg die hij volgde naar de opnamentudio en de regeltafel. W. H. is, zoals al bleek in het eerdere interview, primair musicus. En dat is hij nog steeds. Vooral samen met gitarist Pepe Romero, met wie hij zeer is bevriend, treedt hij regelmatig op. Dan bespeelt hij dikwijls de fortepiano, waarvan hij thuis een schitterende kopie naar een oud instrument heeft staan, naast een moderne kleine vleugel. Zijn plaat met werken van Diabelli en Carulli (samen met Romero) is ook een duidelijk succes geweest (Philips 410.396-1, die nodig ook op cd moet!). Vanuit die achtergrond, als uitvoerend musicus, is de interesse gegroeid voor het opnemen. Een volledige opleiding tot 'Tonmeister' in Detmold volgde na het conservatorium. Na veel van zijn opnamen te hebben beluisterd, moet hij daar volgens mij cum laude zijn geslaagd. Gelukkig gaan in de toekomst ook de namen van de verantwoordelijken voor de opname op de Philips-verpakkingen verschijnen. Dat vond ik dikwijls een gemis als je wèl de namen bij bijvoorbeeld DG en Denon zag vermeld.

Eerst musicus (of musicoloog, zoals Volker Straus, ook bij Philips) en dan pas naar de regeltafel is natuurlijk een ideale situatie, die eigenlijk altijd zou moeten. Het kwam ook steeds in ons gesprek weer naar voren, waarbij nogal eens werd afgedwaald naar puur muzikale onderwerpen! Op mijn vraag naar de reden waarom 'velen met mij' dikwijls nogal tevreden commentaar hebben op de natuurlijkheid die vele Philips-opnamen kenmerkt, kwam geen eenvoudig antwoord. W. H. ziet het als een samenspel van factoren: 'Ten eerste wordt uitgegaan van de muziek zelf, dan zeker van de dirigent en de uitvoeren- den. Een klavecimbel of de orgelsymfonie van Saint-Saëns vragen bepaald niet een gelijke benadering, waarbij nooit wordt vergeten hoe er thuis wordt geluisterd.

Puur technisch is een belangrijke reden, dat al vele jaren consequent de Quad elektrostaat als monitor-luidspreker wordt gebruikt. Het is een van de meest analytische luidsprekers, maar iedere manipulatie direct hoorbaar en - héél belangrijk - staat géén te hoge afluisterniveaus toe; te hard afspelen kan gevaarlijk bedrieglijk werken. Men kent de luidspreker met zijn eigen karakter (er bestaat nog geen volmaakte!) zeer grondig en weet exact wat het eindproduct kan worden. Zelfs als moeilijke afluisterruimtes (moeilijk voor de ESL) niet te vermijden zijn, wéét men wat de afwijkingen zijn. Er kan dan op de juiste wijze mee rekening worden gehouden. Toch kan het zijn, vooral sinds de introductie van de digitale techniek, dat hoofdtelefoons er ter controle bijgehaald worden. Zeer lage "ongerechtigheden" ontsnappen zo niet aan de aandacht bijvoorbeeld. Er ontstaat dan een zekere "feedback" binnen een opnameteam.'

Dat het om meer dan één man alleen gaat benadrukt W. H. bij herhaling. Een typisch voorbeeld daarvan is volgens hem: 'De St. Sernin in Toulouse met zijn beroemde Cavaillé-Coll orgel, waar o.a. Chorzempa werd opgenomen. De controle moet in een galmende consistoriekamer (ca. 1,2" nagalmtijd!) en dat maakt het bepaald niet gemakkelijk voor het opnameteam. Extra opletten met hoofdtelefoons is beslist noodzakelijk.'

Natuurlijk is de microfoonkeuze en plaatsing van belang, van essentieel belang zelfs maar, zegt W. H.: 'Natuurlijk heb je een soort basisopstelling voor verschillende muziek en ensembles, maar die kan zeker niet star en dogmatisch toegepast worden. Het is repertoire- en zaalafhankelijk om te beginnen. Natuurlijk zou ik dolgraag het San Francisco Symphony of het Rotterdams Philharmonisch in het Concertgebouw hebben; wat niet wil zeggen, dat het in hun zalen niet deugt maar het zou wel eenvoudiger mooi kunnen worden. Het eindresultaat moet echter primair uit de muziek komen. Eérst de mensen en de muziek, dan het afluisteren, dan het technisch apparaat, waar tegenwoordig echt niets geheimzinnigs meer aan is. Vroeger was er inderdaad veel meer een "eigen keuken" met zelfs zelfgebouwde en ontwikkelde apparatuur en men deed er ook geheimzinnig mee, maar de technische ontwikkelingen zijn zo hard gegaan, dat heel wat firma's met dezelfde spullen werken.'

Natuurlijkheid

Dat onderwerp 'natuurlijkheid' hield ons lang bezig. Het definiëren is al niet te doen. 'De vierde of achtste rij in het Concertgebouw' is natuurlijk al onzin. Je haalt echt de concertzaal niet in huis. Het gaat om een klank, die we blijkbaar als natuurlijk aanvaarden. W. H. gebruikt daarvoor een aantrekkelijke term: 'De Vertaalsleutel moet worden gevonden en dan komt het samenspel direct te voorschijn. Het wordt beslist niet alleen bepaald door één meneer met absolute macht over de knoppen.' Hij haalt daarbij ervaringen aan, die hij opdeed in de V.S.: 'Zoals u weet is daar een soort cultus, dat alles fundamenteel met twee microfoons moet, vaak met alleen een derde erbij (veel Telarc-opnamen-J.K.) Ik heb eens mee kunnen maken, dat wij moesten opnemen in dezelfde ruimte, met hetzelfde orkest, hetzelfde werk en dat daarna zo'n twee-microfoonteam kwam, direct nadat wij ons vrij omvangrijke apparaat hadden weggehaald. De musici keken in opperste verbazing naar het simpele neerzetten van een minimum aan spullen. Ik heb toen gevraagd aan de dirigent, die ik zeer goed ken, om beide opnamen eens zo objectief mogelijk te beluisteren en zijn opinie te geven. In eerste instantie was deze zeer onder de indruk van de simpele opname. Het hééft ook veel, wat direct aantrekkelijk is: een duidelijk gevoel van de ruimte en een prachtig klinkende integratie. Een direct "appeal", dat vrij overtuigend werkt.

Maar bij herhaald luisteren gebeurde er plotseling iets anders. De dirigent werd zich bewust, dat hij via het gecompliceerder apparaat toch zaken ging horen, die bij de andere opnamen verloren raakten. Zodat hij uiteindelijk weer de voorkeur ging geven aan het veel minder eenvoudige systeem. Hij kreeg veel meer aan belangrijke details uit de partituur goed belicht.'

Men zou kunnen denken, dat zo'n dirigent toch wat anders luistert dan de platenkoper zoals wij, maar dat is maar ten dele juist. Wij willen thuis vaak wel degelijk die mogelijkheid om muziek, die we steeds beter gaan kennen, soms zelfs met de partituur erbij, juist in details te kunnen volgen. Dat hoeft beslist niet met verlies aan homogeniteit te gaan en wij volgen meestal de dirigent en noemen het toch natuurlijk. Wèl zegt W. H.: 'Zulke ervaringen gaan niet zomaar aan je voorbij. Je gaat weer verder denken en ik weet zeker, dat ik nu wel degelijk met eenvoudiger combinaties werk dan bijvoorbeeld tien jaar geleden. Maar locatie, vooral partituur (wil die volledig tot haar recht komen) en nog meer factoren eisen dikwijls heel wat meer dan de simpele gedachte, dat twee microfoons het meest natuurlijke resultaat zullen bereiken.' Microfoons zijn natuurlijk ook géén oren!

'Moeilijke' musici

Vanzelfsprekend kwamen ook musici ter sprake en je vraagt allicht eens naar 'moeilijke'.

'Veeleisend, dat is eigenlijk een veel beter woord,' zegt W.H. 'John Eliot Gardiner is zo'n veeleisend musicus met wie je toch heel prettig werkt. Ook in verband met het vorige is hij een goed voorbeeld. Hij wantrouwt principieel iedere extra microfoon. Hij zegt: "Wij zorgen wel voor het klankbeeld, de helderheid en de detaillering." Dat is natuurlijk ook waar, maar, om zijn klank vast te leggen is toch meer nodig en dan is het interessant, dat je eerst duidelijk moet aantonen, dat wat je meer aan techniek aandraagt ook ècht nodig is. Een ander geval is een opnamenerie, waar ik heel gelukkig mee ben. Ik mag de opnamen gaan doen van de Mozart-concerten met Mitsuko Uchida, wat in St. John's Church in Engeland gebeurt, met het ECO en Jeffrey Tate. Uchida wilde graag de vleugelklank niet "attakkerig" en J. T. wilde de houtblazers een "chocolade plaatsje" geven, waardoor er op die locatie weer een nogal buitengewone orkestopstelling nodig werd. Het ensemble begreep snel de Vertaalsleutel en de musici waren allen zeer in hun sas. Zo'n opname is dus weer wat anders dan men soms gewend is. Je moet dus beslist flexibel blijven en bepaalde veranderingen kunnen best eens in volgende opnamen doorwerken. Zo was er een aantal jaren geleden maar één merk microfoons: het móest altijd Neumann zijn. Na de introductie van digitale technieken kwamen er echter nieuwe ontwikkelingen en nu is er echt heel wat meer, o.a. bij Schoeps en Bruel & Kjaer. De richt(nier)-karakteristieken zijn sterk verbeterd, waardoor bij steunmicrofoons aanzienlijk minder aan ongewenste "instrooiing" uit de omgeving optreedt, er is ook minder kleuring en ruis. Een en ander maakt ook weer minder microfoons mogelijk. Multimicrofoontechniek was soms ook, heel nuchter, nodig om tijd te sparen. Opnametijd is enorm kostbaar en daar moet beslist rekening mee worden gehouden. Soms ook door de omstandigheden bij een live-opname, zoals bij de Gurre-Lieder, zijn veel meer microfoons niet te vermijden maar Mahlers Tweede kan principieel met zeer veel minder, zowel door de partituur als misschien ook wel door de invloed van dirigent Seiji Ozawa. Natuurlijk moet je technisch bij blijven. Zo was "op school" (Detmold) de "8"-karakteristiek-microfoon anathema, een doodzonde! En nu opeens kon ik hem met plezier gebruiken. Wat bovendien essentieel is, is dat je met andere mensen kunt werken aan wie je wat kunt overlaten. Het werk eist niet alleen organisatorische activiteiten, die veel tijd vergen, maar je moet ook eens de zaal in kunnen, meer vrijheid van bewegen en spreiding hebben. Zo'n situatie ontwikkelt zich gelukkig steeds meer en zal waarschijnlijk het eindproduct gunstig beïnvloeden.' Inderdaad is het opnameproces heel wat ingewikkelder dan microfoons neerplanten en de schuiven openzetten. Zoals W. H. nog aanhaalt: 'Hoe weet je door je "helse kijker" hoe scheef ze moesten gaan zitten en spelen voor mijn balans? Wat is dan natuurlijk? Goed weten wat er straks zal zijn, je balans goed kennen en dat in overeenstemming met bijvoorbeeld Gardiner (zeker niet altijd vreedzaam! Maar met iemand van dat kaliber kom je steeds weer verder), de zekere mate van voorspelbaarheid werkt dan natuurlijkheid in de hand. De uitvoerenden kunnen meer ontspannen musiceren en dat is een éérste voorwaarde. Als je scheef op je stoel moet vanwege de opname, zal dat niet bepaald helpen!'

Zo hadden we, voor we het wisten ruim twee uur volgepraat met nog veel meer dan ik hier kan weergeven. Allemaal óók interessant. Je raakt niet gemakkelijk uitgepraat met zo'n enthousiast musicus, wat hij eigenlijk in zijn opnamewerk nét zo goed is, samen met de uitvoerenden. Alleen al over Uchida's Mozart, waar we zeer gelijkgestemd enthousiast over bleken, hadden we die uren kunnen vullen. Ik hoop echter, dat u hiermee eens iets kunt gewaarworden van de achterkant van de schijf (eigenlijk de voorkant). Ik ga zeker nog naar anderen. Maar Wilhelm Hellweg is een bijzonder prettig begin, zowel voor verhalen als opnamen!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links