Actueel Goebaidoelina's 'Über Liebe und Hass' in Rotterdam Philharmonic Gergiev Festival 2018
© Aart van der Wal, september 2018
|
||||||
Stravinsky: Histoire du soldat (suite) Gehoord: De Doelen, 15 september 2018 (het gehele concert wordt op maandagavond 18 september uitgezonden op Radio 4).
Het laatste wat je van de in de voormalige Sovjet-Unie geboren maar al lang in de buurt van Hamburg wonende componiste Sofia Goebaidoelina (1931) kunt zeggen is dat ze gemakkelijk toegankelijk is. Dat een mailtje of telefoontje voldoende zou zijn om met haar in contact te komen. Hoewel niet zo'n kluizenaar als eens haar land- en tijdgenote Galina Oestvolskaja (1919-2006), leeft ze sinds 1992 teruggetrokken in Pappe, niet meer dan een gehucht en daarmee zelfs nog niet eens een stipje op de landkaart. Dat zij desondanks in Nederland zo bekend is geworden danken we in de eerste plaats aan een van de belangrijkste voorvechters van de Nieuwe Muziek: Reinbert de Leeuw, die haar werk alweer decennia geleden hier niet alleen introduceerde, maar er ook schitterende uitvoeringen van gaf. Godsbesef Van alle tijden Geen boodschapper
Liebe und Hass Om even de gedachte te bepalen: dit zijn de eerst gecomponeerde, negen delen (2016): 1. Toen Jezus voor ons stierf En hieronder de vijftien delen in de huidige versie (2018): 1. Toen Jezus voor ons stierf De bezetting werd niet fundamenteel aangepast. Het toch al massale karakter van de oerversie kreeg er echter nog een duidelijke dimensie bij. Het werk is gezet voor vier solisten (sopraan, tenor, bariton, bas) twee (gesplitste) koren (Bach is nooit ver weg) en vol bezet symfonieorkest (met uitgebreid slagwerk, piano, klokkenspel, vibrafoon, marimba en Wagnertuba's). De instrumentale opbouw van het werk borrelt 'vanuit de diepte' omhoog, met daarin een leidende rol voor de grommende celli en contrabassen, verder aangevuld met het lage slagwerk. Van daaruit ontwikkelt zich een driedimensionaal krachtenspel waarin de secunde (symboliseert die wellicht de soms flinterdunne, maar wel onoverbrugbare kloof tussen liefde en haat, of misschien mede die tussen de mens en God?) een centrale rol vervult. Driedimensionaal in de zin van de diepgelaagde contrabassen, de twinkelende hoogte van sopraan en slagwerk, en een breed uitwaaierend klankforum van solisten, koor en orkest. Wat niet wegneemt dat door het door Goebaidoelina duidelijk beoogde, monolitische karakter van het stuk en de vrij consistent gehouden, korte themasalvo's die in de orkestpartijen domineren het vanaf het prille begin al geen eenvoudige opgave is om voortdurend de aandacht gevangen te houden: door deze vrij fragmentatische opzet (bij de vier solisten is dat overigens veel minder het geval) is er niet of nauwelijks ruimte voor ver dragende spanningsbogen. Wat opdoemt is doorgaans snel weer voorbij, om het even of het om de vreesaanjagende klankexplosies dan wel om de troostvolle of juist fel klagende of gebeden prevelende koorpassages gaat. Daardoor moeten zelfs citaten uit het Hooglied het zonder de vaak daarmee geassocieerde, betoverende klankslingers stellen. Maar ook als de liefde aan bod komt heeft Goebaidoelina niet gestreefd naar een sterk lyrische contrast ten opzichte van het in haat verankerde gekerm en gekrijs. Dat het werk zeer sterke visionaire momenten kent is eveneens volstrekt helder, zoals ook de uitbreiding van negen naar vijftien delen de algehele structuur zeker ten goede is gekomen. Hoewel de liefde logischerwijs een belangrijke rol in dit framewerk vervult is het toch de aangrijpende sfeer van een 'arioso dolente' dat in deze muzikaal geproportioneerde overpeinzingen overheerst. Daardoor is het aanklacht noch protest. Wel maakt zij middels deze muziek musici en publiek deelgenoot van wat haar ten diepste beweegt en wat haar diepste overtuiging is. Daarmee is zij tevens afgestapt van de haar zo vertrouwde wereld die vrijwel uitsluitend door klankfenomenologie wordt beheerst. In 'Über Liebe und Hass' daaentegen wordt een geheel nieuwe dimensie aangeboord: die van de - zoals zij het zelf heeft verwoord - aanpak van de zuiver geestelijke kern van een probleem en dat zo serieus mogelijk te benaderen. Klank (toonhoogte, ritme, timbre e.d.) fungeert 'slechts' als vehikel of medium voor het gedachtegoed. Deed Luigo Nono in zijn 'Il Canto Sospeso' (1956) niet veel anders, al was de inhoud daarvan duidelijk politiek geladen? De kern ervan werd gevormd door fragmenten uit brieven van ter dood veroordeelde verzetstrijders. Daaruit spreekt evengoed haat en liefde, maar ook de intolerantie van totalitaire regimes. En evenals 'Über Liebe und Hass' werd het geschreven in cantatevorm (met koorgedeelten, aria's, declamatie, duetten en instrumentale tussenspelen) en is de emotionele hoofdrol eveneens aan de menselijke stem toebedacht. De orkest- en koorbezetting is merendeels zelfs vergelijkbaar. Het stond in 2014 nog op het programma van het Holland Festival. Er zijn raakvlakken, maar meer niet.
Slotavond Stravinsky's suite liet weer eens horen over welk uitmuntend solistenteam het Rotterdams Philharmonisch beschikt: Marieke Blankestijn (viool), Matthew Midgley (contrabas), Julien Hervé (klarinet), David Spranger (fagot), Giuliano Sommerhalder (trompet), Pierre Volders (trombone) en Ronald Ent (slagwerk) speelden werkelijk de sterren van de hemel in de zeer goed bezette Doelen-zaal. Er zat werkelijk geen enkel licht tussen de voortreffelijke soli, maar het was bovenal een feest van klankkleuren en geraffineerde ritmiek. Stravinsky zei eens dat muziek uitsluitend over muziek moest gaan, en dat was ook precies wat hier gebeurde. Na de pauze was er afwisselend de droom en de nachtmerrie van Goebaidoelina's 'Liebe und Hass', met de vertaling van de afwisselend Russische en Duitse teksten (hulde aan Olga de Kort) op twee grote schermen boven links en rechts van het orkest. Op het volgepakte podium was geen plaats voor het koor (zelfs de plekken voor de orkestleden kwamen door deze ware monsterbezetting enigszins in het gedrang), dat, opgesplitst, op de ring had plaatsgenomen. De orkestopstelling was niet alledaags, met de Wagnertuba's rechts bijna tegen de achterwand gedrukt, met krap bemeten daarvóór de hoornsectie. In de zaal werkte het echter, zoveel werd al snel duidelijk, maar hoe de orkestleden erover hebben gedacht? Voor het publiek gold slechts het verzengende koper, de gevarieerd kruidige houtblazers, het spatgelijke slagwerk en de glorieuze strijkers, met de ploegende contrabassen in een vaak prominente rol. Hoeveel tijd Gergiev in de voorbereidingen van deze complexe partituur heeft gestoken weet ik niet, maar wel staat als een paal boven water dat op het podium een absolute topprestatie werd geleverd. Wat dus niet minder gold voor de uitmuntende vier solisten (met bovendien een fonkelende glansrol van de sopraan Irina Churilova) en het door koorrepetitor Andrei Petrenko geleide Mariinski-koor (hij had de avond ervoor met hetzelfde koor een glanzende uitvoering van Rachmaninovs Vespers geleid). Dit alles onder het motto eenheid in verscheidenheid, precies zoals Goebaidoelina het bedoeld moet hebben. En dat bij een première, wat het eens te meer treurig stemt dat het - althans voorlopig - tot deze ene uitvoering zal blijven. Maar wel met een cd-uitgave van dit concert in het vooruitzicht. George Wiegel, de directeur van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, riep vóór het concert de zaal dan ook op stoorgeluiden (waar het hoesten uitdrukkelijk bijhoort) tot een absoluut minimum te beperken. Zijn adviezen op dit punt werden door een muisstille zaal welwillend in ontvangst genomen.
__________________ Geluidsopname van de première in Tallinn index |
||||||