Szymanowski: Vioolconcert nr. 1 op. 35
Bruckner: Symfonie nr. 9 in d
Clara-Jumi Kang (viool),
Rotterdams Philharmonisch Orkest
Dirigent: Valery Gergiev
Gehoord: 5 maart 2017, de Doelen, Grote Zaal, Rotterdam
In september 1994 sprak ik Valery Gergiev in Haarlem tijdens de opnamesessies van Sjostakovitsj' Achtste symfonie, maar ook daarna in de auto, op weg naar het Hilton in Rotterdam. Hij zou die avond in de schouwburg met zijn Kirov-ensemble Kitezj van Rimski-Korsakov dirigeren. Het was in de tijd van de 'krankzinnige schema's'. Binnen een etmaal in Brussel Rimski-Korsakovs Peskov, in Amsterdam Mahlers Zesde, in Utrecht Berlioz' La damnation de Faust. En alsof dat nog niet genoeg was op zaterdag 10 september tot diep in de middag de opname van Sjostakovitsj VIII om vervolgens vliegensvlug naar Rotterdam te rijden voor de scenische uitvoering van Kitezj. Op zondag geen rustdag in het vooruitzicht, maar wederom Haarlem, met op maandag Verdi's Otello in de Doelen. Hectische toestanden, herhaaldelijk paniek, instrumenten die niet tijdig werden opgehaald, allerlei zaken net weer niet geregeld. Geen spoor van een gestroomlijnde machine. Een rusteloze Gergiev met voortdurend een mobieltje aan het oor, soms zelfs twee. Alsof alles van improvisatie afhing. Maar in de laatste minuten komt het toch nog net voor elkaar en was er dat wonder toen vanuit het orkest de zinderende klank als vanuit het niets oprees en intense concentratie vat kreeg op de musici en de muziek.
Gergiev was toen 41, nu 63. Bijna een kwarteeuw is voorbijgegaan. De jaren doen wat met een mens en zeker met een dergelijk hectisch levenstempo als onmisbare(?) levensgezel, al is hij wel rustiger, meer beschouwend geworden. Gebleven is zijn wat merkwaardige dirigeerstijl die wel buitengewoon suggestief is maar zo op het oog veel aan de musici overlaat. Het is een stijl die herinnert aan die van Furtwängler en al a priori een spannend, zo niet avontuurlijk discours in het vooruitzicht stelt. Heel anders dan de stijl van bijvoorbeeld Yannick Nézet-Séguin, die in de repetities het concert zo voorbereidt dat het toeval niet of nauwelijks gerede kans van slagen heeft. Hij is het schoolvoorbeeld van de control freak en daarmee Gergievs absolute tegenpool. Naar wie de voorkeur ook uitgaat, muziek is een groot avontuur en moet dat blijven.
Tumult van angst en ontreddering
Alsof een vuist op aarde viel. Zo klonk het eerste fortissimo van Bruckners onvoltooid gebleven Negende symfonie in een goed bezette Doelenzaal. En gelijk al die peilloos diepe afgrondzoals die zich in het koper manifesteerde. De toon was gezet voor de vertwijfeling die in de clusterakkoorden van het afsluitende Adagio nog tot bijna ongekende intensiteit zou worden opgestuwd. Het werd een uitvoering die in zekere zin exemplarisch was in termen van intensiteit, woestheid, demonie en het schaamteloos etaleren van de vele dissonerende harmonieën. In Gergievs sobere, wapperende gestiek openbaarde zich Bruckners opus ultimum als een structureel strak in de hand gehouden caleidoscopisch stemmingsarsenaal waarin het tumult van angst en ontreddering handenwringende vergezichten opriep en het mysterie verder weg leek dan ooit. Een werk dat Bruckner weliswaar aan de 'lieve God' opdroeg, maar waaraan iedere religieus gevoede zekerheid lijkt te zijn onttrokken. Het openingsdeel werd al visionair gestalte gegeven, maar wie was voorbereid op wat er daarop volgde? Een door roeien en ruiten gaand Scherzo, dat onwrikbaar en onverbiddelijk hamerend werd voortgestuwd en waarbij zelfs de markante puls in het trio geen vertroosting mocht bieden. In het afsluitende Adagio scandeerde het koper, trokken houtblazers en strijkers diepe voren in Bruckners psyche, alsof de uiteindelijke zielenrust eerst voor de poorten van de hel moest worden weggesleept. Maar was die berusting er ook werkelijk? Anders dan Haitink, Celibidache en Abbado nam Gergiev aan het slot, in dat hartverscheurende 'Lebewohl', het tempo niet net iets terug en klonk het werk niet uit in de bijna fluisterende sonoriteit van de Wagnertuba's. Alsof alles nog niet was gezegd. Zelden heb ik zo sterk het gevoel gehad dat er nog een heuse finale moest volgen. Die niet kwam omdat Gergiev een van de vele dirigenten is die deze onvoltooide finale niet in zijn gereconstrueerde vorm wil uitvoeren.
Het is alweer bijna twaalf jaar geleden dat Gergiev in Rotterdam Bruckners Negende dirigeerde. Die werd toen allerwegen geroemd. Ook de pers was laaiende enthousiast Men noemde de uitvoering 'goddelijk' en er werd zelfs gerept van zich openende hemelpoorten. Gergievs Bruckner anno nu had geheel andere ingrediënten, was zo verpletterend dat 'alleen een slechte uitvoering het publiek nog had kunnen redden' (Richard Wagner in april 1859 aan Mathilde Wesendonck over zijn Tristan). Wel of niet wonderlijk genoeg: Gergievs visie op dit werk vertoonde ditmaal grote raakvlakken met die van Haitink in Londen in februari 2013, al was er bij Haitink wel sprake van uiteindelijke berusting aan het slot. Welke weg hebben deze beide dirigenten in Bruckners zwanenzang, in deze door mystiek en kosmos omgeven 'tönend bewegten Formen' (Hanslick) door de jaren heen niet afgelegd!
Diepgelaagde violistiek
De opmaat werd gevormd door Szymanowski's vrij toegankelijke Eerste vioolconcert met in de hoofdrol Clara-Jumi Kang (Mannheim, 1987), gecomponeerd in de periode 1915-1920. Hoewel als eendelig concert neergeschreven zijn er wel degelijk een zevental segmenten alsmede een cadens in te ontdekken. Het stuk is bijzonder kleurrijk en geraffineerd georkestreerd, met veel aandacht voor de contrastwerking tussen fijnzinnige lyriek in de vioolpartij en heftige erupties in het orkest. Ook in virtuoos opzicht is het een zeer geslaagd werk, zowel voor de solist als voor het orkest, al is de soloviool meer dan gebruikelijk ingebed in de orkestpartij. Treffend zijn de vele dubbelgrepen in de snelle gedeelten en de buitengewoon lastig te realiseren cadens in het vierde segment. Het slot is spectaculair in zijn verstilling: wat resteert is een eenzame fluittoon en een pizzicato van de contrabas.
De diepgelaagde violistiek van Clara-Jumi Kang bleek een zeer positieve verrassing. Indrukwekkende nuanceringskunst, opwindend en soeverein tegelijk, tot in de finesse uitgewerkte fraseringen, sublieme toonvorming, prachtig vloeiende melodielijnen en pianissimi die hun kern behielden. Kortom, we hoorden inspirerend en karaktervol spel van een grote muzikale persoonlijkheid. Kang had in dit concert echt iets te zeggen, daarbij geholpen door een fenomenaal spelend orkest en Gergiev die in de nogal hobbelige structuur van het werk duidelijk zoveel mogelijk heldere lijnen wilde uitzetten en daarin met vlag en wimpel slaagde (hij dirigeerde weer met het veredelde wattenstaafje in de rechterhand). Het enthousiaste publiek werd op een niet minder fraaie toegift onthaald: de Siciliana uit Bachs Eerste vioolsonate.
À propos: het was een verademing om de heren orkestmusici niet te zien in hun traditionele rokkostuum maar in een tenue de ville, met de dames wel in het gebruikelijke stemmig zwart. Gergiev hield vast aan de traditie: hij verscheen als enige in rokkostuum. Viel hij daarmee uit de toon? Zijn Bruckner en Szymanowski in ieder geval niet!
|
Bruckner en Szymanowski in de NTR Zaterdagmatinee op 4 maart jl. |
Geweldig orkest
Laat ik tot slot er nog maar eens aan toevoegen wat een geweldig ensemble het Rotterdams Philharmonisch Orkest is. De verjongingskuur heeft ingrijpende gevolgen gehad, maar niet voor de betrokkenheid, het eminente spel en de klankcultuur. Terwijl het een waar wonder blijft hoe flexibel het orkest Gergievs spaarzame aanwijzingen in pure klank en samenspel vertaalde en zich daarbij een zekere vrijheid had toegeëigend die in zowel Bruckner als Szymanowski zonder meer zegenrijk uitpakte. Ik houd van dit orkest dat risico's durft te nemen en op de punt van de stoel musiceert. Het verbaast me niets dat Gergiev er graag naar terugkeert. Musiceren met Gergiev was en is nog steeds een bijzonder fenomeen dat met de mantel der liefde lijkt te zijn omgeven.