Actueel In memoriam Jan Wijn (1934~2022)
© Thomas Beijer, augustus 2022
|
|
Wat te zeggen als iemand na een lang leven, dat er voor het overgrote deel op gericht was anderen te inspireren, het aardse bestaan ten slotte achter zich laat? ‘Een groot man is van ons heengegaan.' Of: 'De machtige eik is geveld.' Of, eh: 'Na het vallen van de schemering is hij nu dan toch opgegaan in de gouden avondgloed achter de bergen.' Ik schrijf dit op en zie Jan zijn ogen zuchtend ten hemel slaan. Hij had het niet bepaald op quasipoëtische pompositeiten. In het zuchtend ten hemel slaan van zijn ogen was Jan uiterst bedreven. Ik heb het hem vaak zien doen. Soms uit onversneden ergernis, maar vaak ook grinnikte hij geamuseerd, met twinkelende spot achter zijn brillenglazen, als hij weer eens ergens de één of andere ronkende omschrijving van het één of andere meesterwerk las, of als hij weer eens op de radio hoorde hoe de één of andere musicus met een overdaad aan loftrompetten en zwaar geurende stijlbloempjes werd bewierookt. 'Wat een...' zei hij dan, gevolgd door een woord dat ik niet zal opschrijven in een stuk als dit. Of waarom ook eigenlijk niet. 'Wat een gelul,' zei hij dan. Laat er geen misverstand over bestaan: Jans allergie voor tierelantijnen had niets te maken met 'Hollandse nuchterheid', wat hem weleens werd aangewreven. Integendeel. Het kwam voort uit een streven naar een klare lijn in de muziek, naar een onontkoombare spanningsboog, naar een kern waar al het overbodige afgeslepen is, zodat er iets overblijft dat, zoals Beethoven het formuleerde, 'rechtstreeks van het ene hart in het andere hart terechtkomt.' Het zorgvuldig wegschuren van tierelantijnen – dat wil zeggen overbodige tierelantijnen, want sommige tierelantijnen zijn allerminst overbodig – leidt ertoe dat er bij die overdracht niets in de weg staat. Geen ruis op de lijn. Geen 'goedkope gevoeligheidssaus', zoals Jan dat noemde, die royaal over het gerecht wordt gegoten, zogenaamd omdat die saus heel lekker is, maar eigenlijk om te verbloemen dat het gerecht niet deugt. Als Jan geen musicus was geworden maar kok, dan zou hij vast en zeker geïnspireerd zijn geweest door de Japanse kookkunst. Met het grootste respect en geduld de nadruk leggen op het wonder van het ingrediënt zelf. Niet smoren in allerlei snelle valse huichelsausjes. Het was bij Jan geen nuchterheid, maar een onvermoeibaar streven naar oprechtheid. Maar welke tierelantijnen zijn overbodig en welke niet? Daar kun je over discussiëren. Dat deden we geregeld en het was altijd interessant en inspirerend om met Jan over esthetiek te praten. In grote lijnen waren we het meestal met elkaar eens, al waren er ook dingen waarover we konden soebatten. Over ongelijk aanslaan bijvoorbeeld, waarbij sommige melodienoten in de rechterhand een fractie eerder worden aangeslagen dan de begeleiding links. Dat kan buitengewoon expressief klinken, maar het is een gevaarlijk stijlmiddel, de scheidslijn tussen expressiviteit en sentimentaliteit is hier bijzonder fragiel. Jan had er een gloeiende hekel aan en noemde het 'burgerlijk', 'ouderwets' en 'tante Betje-stijl'. Ik ben dat tot op zekere hoogte met hem eens, maar geloof ook dat het in sommige laatromantische muziek iets idiomatisch is dat niet altijd vermeden hoeft te worden. Een paar jaar geleden speelde ik live op de radio een stuk van de Engelse componist Frank Bridge (1879-1941), waarin ik me in een bepaalde passage moedwillig lustig te buiten ging aan het ongelijk aanslaan. De uitzending was nog niet afgelopen of Jan hing al aan de lijn. 'Waarom doe je dat?' bromde hij. Ik zei dat ik dat in deze muziek goed vond passen, dat het er een soort warme sepiatint van kreeg en dat het me op die manier aan zelfgemaakte aardbeienjam op de Engelse countryside deed denken. Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn. 'O,' zei hij toen. En na een paar seconden: 'Maar je moet het toch niet doen.' Ik heb dat stuk (het Phantasy Quartet ) van Bridge al een hele tijd niet gespeeld, maar nu ik aan dit gesprek terugdenk, haal ik het weer eens uit de kast. Eerst speel ik de bewuste passage (de maten 7-14) ongelijk, daarna gelijk. En moet toch toegeven dat Jan... gelijk had. De textuur wordt helderder, de melodie glanzender, het krijgt ineens iets onbenoembaars droevigs en nostalgisch dat ik niet helemaal kan grijpen en het doet me op deze manier helemaal niet meer aan aardbeienjam denken. Nee, in plaats van aan jam denk ik aan een uitspraak van Chopin die Jan geregeld aanhaalde: 'Uiteindelijk is eenvoud het hoogst haalbare.' Waarbij moet worden aangetekend dat die eenvoud uitermate complex is. Wat te zeggen als iemand na een lang leven, dat er voor het overgrote deel op gericht was anderen te inspireren, het aardse bestaan ten slotte achter zich laat? Dat ik hem dankbaar ben. Voor zijn wijsheid, zijn humor, zijn voorbeeld, zijn vriendschap. Dag, lieve Jan! index |
|