Actueel

Henkemans: Weggewist

 

© Emanuel Overbeeke, juni 2021

 

Henkemans: Weggewist  

Regisseur: Harro Henkemans
Producent: Joost Schickx
Uitgever: Pelicula film & tv
Lengte: 78 minuten
Première: Het Ketelhuis, Amsterdam, 20 juni 2021
Nieuwe vertoningen: 7 juli Ketelhuis (extra voorstelling) en 10 juli Het Paard, Den Haag
September en oktober: zes vertoningen op NPO2 Extra
Voor meer informatie zie www.hanshenkemans.nl

Vorig jaar hoorde ik dat er een film in de maak was over componist-pianist-psychiater Hans Henkemans, dinsdag 15 juni hoorde ik bij toeval op de radio een gesprek over deze klassieke musicus (nota bene op radio 1) en vijf dagen later was de première van de film in het Amsterdamse Ketelhuis. Iets om naar uit kijken. Ten eerste zijn er nauwelijks documentaires over Nederlandse componisten (en de weinige die er zijn liggen bedolven bij Beeld en Geluid) en ten tweede omdat Henkemans (1913-1995) meer aandacht verdient dan hij nu krijgt. Hij was een van Nederlands grootste pianisten (met als specialiteiten de concerten van Mozart en de solowerken van Debussy), een componist met een boeiend en onmiskenbaar eigen geluid dat tussen 1945 en begin jaren zeventig regelmatig te horen was op de concertpodia, plus een psychiater die beroepshalve veel te maken had met musici en hun gestoorde relatie met de beroepspraktijk. Volgens de communis opinio was hij een van de slachtoffers van de Notenkrakersacties: de groep van jonge componisten (Louis Andriessen, Peter Schat, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Jan van Vlijmen) die in de jaren zestig ageerden tegen het in hun ogen conservatieve programmabeleid van de orkesten, met name het Concertgebouworkest. Na hun actie in november 1969, waarbij de componisten en hun sympathisanten de opmaat van een concert van het CO verstoorden, concentreerden de Notenkrakers zich op een nieuwe muziekcultuur, namelijk die van de ensembles voor oude en nieuwe muziek, terwijl de orkesten componisten als Henkemans en zijn generatie- en zijn stijlgenoten begonnen te weren uit de programma's.

Op dat heersende beeld valt veel aan te merken. De eerste tegenwerping is het feit dat het beleid van het CO helemaal niet zo conservatief was als de Notenkrakers luidkeels beweerden. Volgens deze actievoerders had het Amsterdamse orkest een voorbeeld kunnen en moeten nemen aan het Haagse orkest, terwijl in mate van moderniteit de twee orkesten in deze jaren nauwelijks voor elkaar onder deden. Nog sterker: in Amsterdam waren de nieuwe stukken veel meer verspreid over de concerten, terwijl in Den Haag de moderne werken in een beperkt aantal series zaten, zodat het voor de Haagse vijanden van de moderniteit veel gemakkelijker was om de confrontatie met deze nieuwe muziek te ontlopen. De kritiek van de actievoerders richtte zich uitgerekend op het orkest dat het meeste deed. Marius Flothuis, van 1955 tot 1974 de artistiek leider van het CO, sprak daarom terecht van ‘Voer voor psychologen', een heerlijke steek richting Harry Mulisch die zich graag opwierp als sympathisant van de Notenkrakers en alleen in het Concertgebouw kwam wanneer er een rel dreigde – voor de muziek kwam hij niet.

De tweede tegenwerping is dat na 1970 niet de Notenkrakers maar de orkestdirecties verantwoordelijk waren voor het programmabeleid. Die orkesten die al voor 1970 weinig sympathie hadden voor de agenda van de Notenkrakers, waren ook na 1970 amper op hun hand. Dat blijkt onder meer uit het feit dat componisten als Henkemans en zijn stijl- en generatiegenoten als Flothuis, Van Delden en Orthel buiten het Concertgebouworkest in de jaren zeventig en tachtig nog steeds werden gespeeld, zij het minder vaak dan voor 1970. De pianist Henkemans verdween begin 1969 vrijwillig van het podium: de spanning van een optreden werd teveel voor een man die ooit tuberculose had gehad en met zijn beperkte longkwaliteit zeer voorzichtig moest zijn. Meer dan voorheen concentreerde hij zich nadien op zijn vak de psychiatrie.

Hans Henkemans (Beeld)

Henkemans is ideaal materiaal voor een filmmaker. Zijn roem kwam plotseling in 1945 en bleek eindig. Hij moest niet alleen niets hebben van de naoorlogse avant-garde (tegenover Liesbeth Hoppen, de weduwe van Theo Bruins, noemde hij alle muziek van na Debussy ‘een vergissing'), hij ventileerde die ontevredenheid in 1962 ook in de meest prestigieuze krant van Nederland waarin hij niet sprak van muziek maar van soniek. Daarmee werd hij het gedroomde doelwit voor de nieuwlichters die evenmin op hun mondje waren gevallen en ook vrienden in de pers hadden. Voor journalisten was en is polarisatie een goudmijn. Flothuis gaf Henkemans vaak een plek op het Amsterdamse podium, maar zijn opvolger, Hein van Royen, moest van Henkemans' muziek niets hebben en zei dat naar verluidt tegen hem op een manier waar de honden geen brood van lustten. Zo'n botte afwijzing in de hoogste culturele kringen (Van Royen was, zo heb ik begrepen en weet ik een beetje uit eigen ervaring, niet de gemakkelijkste en niet altijd een diplomaat) is voor een filmmaker veel beter bruikbaar dan de met empathie gebrachte erkenning dat Henkemans zijn kansen had gehad en nu een jonge generatie opstond die ook een plek verdiende en dat een programmeur onmogelijk iedereen aan bod kon laten komen. Niet alleen in zijn muziek, ook in zijn verschijning was Henkemans een man van de oude stempel. Sinds Van Royens uithaal voelde hij zich weggewist. De sporadische aandacht voor zijn werk elders veranderde daar niets aan. Henkemans' lot rond 1970 was in zekere zin het lot van een generatie, maar Henkemans vond het kennelijk nodig dit lot meer aan de grote klok te hangen, onder meer door te schrijven over de aard van muziek (generatie- en stijlgenoten als Flothuis en Van Delden klaagden meer binnenkamers). De pianist raakte in vergetelheid en zijn psychiatrisch proefschrift werd door journalisten amper serieus genomen.

Vlak voor Henkemans' dood speelde het Residentie Orkest o.l.v. Jac van Steen met pianist Garrack Ohlsson Henkemans' Derde pianoconcert. Henkemans zag in deze gebeurtenis het mogelijke begin van een herwaardering. Zo ver kwam het niet. Het bleef bij enkele heruitgaven van zijn opnamen als pianist met als hoogtepunt de verschijning van 2018 van al zijn vertolkingen uit de jaren vijftig met solowerken van Debussy. Een heruitgave van zijn platen met pianoconcerten van Mozart zou zeer terecht zijn. Zeer aanbevolen is zijn uitvoering met Olof van de vioolsonates van Debussy en Ravel (ook op YouTube).

De documentaire is een goed geslaagde mix van diverse elementen: de levensloop, getuigenverklaringen van familie en vrienden, boeiende historische beelden, duidelijke achtergrondinformatie door kenners die niet belerend doen (Ed Spanjaard, Bas van Putten en Jac van Steen), fragmenten van zijn muziek gespeeld door artiesten van weleer (Haitink, Olof, Van Otterloo) en van nu (Ed Spanjaard, Liza Ferschtman, de gebroeders Jussen). De documentaire is in alle opzichten een film van deze tijd: empathisch, genuanceerd, met begrip voor ieders rol, indien mogelijk een grapje en niet al te specialistisch over de muziek. Laat dit deel van de film het oordeel over aan de kijker, anders is het met het deel docudrama, voor de kenner duidelijk gebaseerd op bestaand materiaal waarin een acteur, wiens gezicht we zelden te zien krijgen, met behulp van de camerabewegingen en andere filmische middelen, de onderhuidse turbulenties in zijn gemoed treffend toont. Henkemans was niet alleen psychiater, hij was ook rijp voor de psychiater.

Naast een mooie kennismaking is de film ook boeiend voor Henkemans-gevorderden. Het is goed dat we Henkemans niet alleen horen in zijn gekende specialiteiten Mozart en Debussy, maar ook in Chopins Nocturne nr. 8 en Ravels Gaspard de la nuit, beide werken helaas niet compleet; het laatste stuk door Henkemans gespeeld is overigens in zijn geheel te horen op YouTube (het is de opname van Henkemans' laatste recital uit 1966). Daarnaast zijn er fragmenten te horen van vooralsnog onuitgegeven werken voor piano vier handen (door de gebroeders Jussen), twee handen (Ed Spanjaard) en piano en viool (Ed Spanjaard met Liza Ferschtman).

Blijft de vraag: waarom deze film juist nu? De filmmaker Harro Henkemans, een achterneef van de hoofdpersoon, was in het jaar van Henkemans' overlijden filmstudent en absoluut niet bezig met zijn verre oom. Een paar jaar terug besefte hij dat voor een film bijna alle getuigen waren weggevallen. Bovendien komen de Notenkrakers, nu ze bijna allemaal zijn overleden, meer en meer onder vuur te liggen. Helaas komt die kritiek vooral van jongere componisten die meestal minder interessante muziek schrijven. Goede componisten dienen te schrijven voor orkesten en ensembles en de persoonlijkheid belangrijker te vinden dan de stijl. Terwijl orkestmusici profiteren van ervaringen opgedaan met ensemblespel en andersom, zijn veel gezelschappen nog vastgeroest in ideeën over stijl uit de jaren zeventig. Terwijl uitgerekend het Concertgebouworkest al in de jaren zestig de twee culturen prachtig combineerde (bijvoorbeeld op een programma met zowel Mozarts Gran Partita als Weberns Variaties opus 30 en Carters Pianoconcert, te horen op de cd bij Maarten Brandts prachtige boek Klinkende alchemie.) Een dergelijk beleid is in Nederland nu vrijwel alleen soms te vinden in de NTR Zaterdagmatinee. Een van de weinige Nederlandse musici die deze breedte met liefde uitdraagt, is trouwens Ed Spanjaard die in de film uitgebreid aan bod komt en boeiend vertelt. Het beleid dat de Notenkrakers tot 1968 wilden (integratie van stijlen; na 1968 waren ze meer voor een getto met moderne muziek) was al realiteit voordat ze protesteerden. Dat was ook het beleid dat Spanjaard bepleit in de film: een beleid niet gebaseerd op cultuurpolitiek maar op kwaliteit. Of dat er ooit opnieuw komt … nog steeds hoop ik ooit live te horen Henkemans' voor mij beste twee stukken: Dona montana en Barcarola fantastica. Het zijn de modernste stukken die hij schreef, uitgerekend in de jaren dat hij ageerde tegen de moderne muziek (dodecafonie omschreef Henkemans in deze jaren als ‘twaalf tonen dertien ongelukken' dus hij had gelukkig ook gevoel voor humor.) Henkemans schreef de Barcarola fantastica voor een orkest in de provincie, Flothuis zag de waarde ervan en liet het bij zijn orkest dirigeren door niemand minder dan George Szell zodat zelfs de meest verstokte critici (conservatieve en progressieve) overstag moesten gaan. Zo doe je dat.

Het protest van de angry young men, de tamtam eromheen, de domme opmerking van Hein van Royen en de overgevoelige en publieksgerichte natuur van Henkemans zijn het mooiste wat journalisten en filmmakers zich kunnen wensen (ze hebben er danook prachtig gebruik van gemaakt), maar ze leiden af van de hoofdzaak die in de film onbesproken blijft: het huidige muziekleven mag een voorbeeld nemen aan het beleid dat de rebellen van de jaren zestig en de kletsende klasse vanaf 1970 verketterden en dat in de jaren zestig in Nederland vrijwel een witte raaf in het muziekleven was. Een in de film hartstochtelijk bepleite herwaardering van Henkemans' muziek is maar een deel van dat beleid. Een herwaardering vanuit het idee dat Henkemans gedeeltelijk een romanticus was, doet zijn muziek tekort en gaat voorbij aan de bredere kwestie. Dat die waardering in Nederland vrees ik voorlopig niet komt, is helaas geen nieuws. Met de anarchisten onder de aristocraten hebben burgers, opgeschoten jongeren, journalisten en primair economisch en sociaal levende lieden van hoog en laag in de polder altijd moeite gehad.

Voorlopig kunnen liefhebbers van de film binnenkort terecht in Den Haag en op NPO2 Extra (zie de kop). Daarna is het hoog tijd voor een nieuwe muziekcultuur.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links