Bach: Johannes-Passion BWV 245 (1724)
Orkest van de Achttiende Eeuw - Cappella Amsterdam
Thomas Walker (evangelist), Benoît Arnould (Christus), Carolyn Sampson (sopraan), Daniël Elgersma (altus), Fernando Guimarães (tenor), André Morsch (Pilatus)
Dirigent: Daniel Reuss
Gehoord: De Doelen, 7 april 2017
|
Foto Jan Fotograaf |
Misschien was het uiteindelijk wel een diep gewortelde wens van zowel Frans Brüggen als Sieuwert Verster: dat na de dood van de oude koning alsnog een nieuwe zou opstaan die het Orkest van de Achttiende Eeuw muzikaal opnieuw richting zou kunnen geven, waarmee dan tevens zou worden afgerekend met de gedachte dat er na Frans Brüggen geen toekomst voor dit ensemble meer zou kunnen zijn. Want de eerlijkheid gebiedt: er was vrijwel niemand die zich het orkest zonder 'hun' Frans überhaupt kon voorstellen. In het laatste interview dat ik met Frans Brüggen had (hij was toen al ernstig ziek), bleef een van zijn vele uitspraken nog lang in mij nagalmen: "Als je naar al die koppen kijkt denk je misschien: oude mannen, maar we accepteren slechts één excuus om af te haken: ziekte of dood. We blijven aan de gang!"
Achteraf kan meestal veel worden verklaard, wordt geschiedenis met het grootste gemak naar het heden getrokken of zelfs in een nieuw toekomstperspectief gezet. De vele hindernissen van toen zijn dan slechts nog kleine vlekjes op de grote kaart geworden en is veel zo niet alles van wat toen speelde en wat bijzonder belangrijk werd gevonden weggesijpeld of door de waan van de dag al lang en breed overgenomen. Wat niet wegneemt dat niemand de illusie hoeft te koesteren dat het niet erg veel voeten in de aarde had, die omwenteling van het verdriet om Frans' heengaan naar het ontwikkelen van nieuwe initiatieven en daarmee nieuwe vergezichten, maar wel met daarin als vanouds centraal de achttiende-eeuwse en vroeg negentiende-eeuwse klankjuwelen waarmee het orkest per saldo groot is geworden en (gelukkig!) gebleven. Het blijkt een keerpunt van ver strekkende betekenis te zijn geweest. In die zin niet veel anders dan zo'n halve eeuw geleden, toen Frans Brüggen Nederlandse dirigenten, orkesten en ensemble een vuistslag uitdeelde, zo niet de maat nam met zijn stelling dat zij hun publiek een volkomen verkeerd beeld voorschotelden van de Weense klassieken zonder zich zelfs daarvan voldoende bewust te zijn. Dat in de orkesten de gemakzucht regeerde en niemand op het idee was gekomen dat het roer toch echt om moest, dat de tijd rijp was om de partituren van Haydn, Mozart en Beethoven van de jarenlang ingeslopen fouten te ontdoen en de muziek op een stilistisch verantwoorde, dus nieuwe manier uit te voeren. Dat was het dat sterk leefde bij de gevierde blokfluitist Frans Brüggen en dat sméékte om de realisatie ervan. Het Orkest van de Achttiende Eeuw was toen slechts nog een kwestie van tijd. Frans Brüggen en Sieuwert Verster zorgden ervoor dat het orkest er kwam, twee mannen van het eerste uur. Ze bleven tot het einde ware wapenbroeders. Ik hoor het Sieuwert nog zeggen: "Het hart van Frans was zo groot dat het verbazingwekkend is dat het überhaupt in zijn lichaam paste."
Geen klankmuseum
Een vraag die opdoemt is of de klankcultuur van het Orkest van de Achttiende Eeuw na de dood van Frans Brüggen in de bijna drie jaren die daarop volgden een wezenlijke verandering heeft ondergaan. Een volmondig ja zou hebben betekend dat de klankidentiek van het orkest zou zijn aangetast. Een volmondig nee zou inhouden die niet alleen de tijd maar ook het orkest heeft stilgestaan. Natuurlijk zijn er veranderingen geweest. Een orkest is niet als een schilderij dat jarenlang op dezelfde plek hangt. Zoals een orkest ook geen klankmuseum is waar de 'bewaarplicht' zwaarder weegt dan de artistieke ontwikkeling; met in het verlengde daarvan de interpretatie. Want toen Frans Brüggen opmerkte dat de Weense klassieken op een 'nieuwe manier' moesten worden uitgevoerd, hield dat niet in dat het nieuwe dan maar in één onwrikbaar model moest worden gegoten. Dat er slechts één antwoord of één oplossing mogelijk zou zijn. Als dat wel zo was geweest? Dan zou het onherroepelijk zijn uitgemond in een sleets model dat het zonder nieuwe gezichtspunten moest stellen. Dat wilde Frans niet en dat was een van de redenen dat zijn leiderschap ook nooit werd betwist. De logische consequentie was ook dat orkest en dirigent in binnen- en buitenland volle zalen bleven trekken met muziek die steeds opnieuw tot op het bot werd verkend. Ik herinner mij nog goed Frans' laatste 'verkenning' van Rameau's 'Les Indes galantes': het bleek een nieuwe mijlpaal, terwijl het stuk al talloze malen was uitgevoerd.
Dat beeld is met de komst van de gastdirigenten niet wezenlijk veranderd. Al hebben ze uiteraard wel hun eigen stempel op het orkest gedrukt. Dat het orkest er zeer wel bij vaart zegt iets over hun kwaliteiten, maar ook over de artistieke synergie die het oplevert. Wat misschien weinigen voor mogelijk hebben gehouden is toch gebeurd: wat zich in eerste instantie liet aanzien als een op tijdelijke grondvesten gestoeld experiment is uitgegroeid tot een vast omlijnd en volwaardig alternatief op basis van diezelfde opdracht: de muziek uit de achttiende en vroege negentiende eeuw zo 'waarheidsgetrouw mogelijk uit te voeren'. Wat ook is gebleven zijn de vier 'orkesten' waaruit het ensemble bestaat, ieder toegesneden op een specifieke stijlperiode (Bach, Rameau, Weense klassiek, Schumann), in dienovereenkomstige stijlen en stemmingen, maar ook op de daarbij passende instrumenten en met - jawel! - dezelfde musici.
Daaruit kan slechts één simpele conclusie volgen: dat het orkest springlevend is en dat het, alles tezamen genomen, een overtuigend beeld oplevert van eenheid in verscheidenheid. Zo klonk ook de Johannes-Passion op vrijdag 7 april in de Rotterdamse Doelen.
|
Benoît Arnould (Jezus, zittend) en Daniël Elgersma - Foto Jan Fotograaf |
Johannes-Passion
Het was al vóór aanvang van het concert een nogal merkwaardige ervaring. Op het podium in de goed bezette Grote Zaal een orkest dat na de dood van een van zijn initiators en sterk gemotiveerde schatbewaarders tot nieuw leven was gewekt en een koor dat met alle macht probeert om net zo levenskrachtig te blijven na de recente afwijzing door het Fonds Podiumkunsten van de subsidieaanvraag voor de periode 2017-2020. Een negatief bericht ombuigen naar positieve energie, hoe doe je dat? Misschien wel door te laten zien en horen hoe onjuist die afwijzing eigenlijk was, met ook wel het gevoel van 'dit is wat wij kunnen, en dat is niet niks'. Die avond overheerste niet de dogmatiek van de historische uitvoeringspraktijk, maar de voortdurende spiritualiteit in de facetrijk geslepen orkest- en koorklank, waarin sublieme instrumentale en vocale soli werden afgewisseld door de volslanke sonoriteit van tutti en turba's. Met als primus inter pares de evangelist van Thomas Walker, die het niet liet bij een fugrale verslaggeving, maar zich juist sterk betrokken voelde bij het lijdensverhaal, het als zodanig ook uitdroeg en het publiek onverbiddelijk meezoog, het drama in. Het openingskoor werd al gekenmerkt door sterk geprofileerde, glansrijke koorzang die homogeniteit uitstraalde (hoe vaak horen we dit niet als een bijna willekeurige verzameling stemmen) en waar in de sterk pulserende baslijn het drama dat aanstaande is al wordt aangekondigd. Daarmee was dan tevens de instrumentale en vocale retoriek bepaald waarmee de tragiek van dit lijdensverhaal diep in de kern werd getroffen, met aan het ontroerende slot daarvan toch nog uitzicht op hoop en verwachting - waar geen mens zonder kan.
Wat deze uitvoering ook duidelijk maakte was dat met een sobere insteek (de bescheiden gebaren van Daniel Reuss wezen in die richting) wel degelijk veel reliëf kan worden bewerkstelligd, zoals in het met dissonanten overladen 'Christ, du Lamm Gottes', het puntige 'Lasset uns zerteilen' en de opzwepende opwinding die voortdurend door de stemmen des volks heen werd geweven. Dat ging dan zonder partituur, uit 24 gelijkgezinde kelen (6S-6A-6T-6B).
|
De sopraan Carolyn Sampson in 'Zerfließe, mein Herze' - foto Jan Fotograaf |
Ook in solistisch opzicht was het merendeels 'Sternstunde', met een inkervend intiem gezongen 'Es ist vollbracht' (waarbij Daniël Elgersma subliem werd begeleid door de gambist Rainer Zipperling) en een diep gelaagd, bijna esoterisch 'Zerfließe, mein Herze' (Carolyn Sampson, die ook in uitvoeringen onder Frans Brüggen al de sterren van de hemel zong). André Morsch was een autoritaire maar vooral indrukwekkende Pilatus en Benoït Arnould de Jezus zoals we ons die zo goed kunnen voorstellen: overwegend berustend en aanvaardend, maar ook jong en menselijk. Arnould maakte ook veel indruk door zich achter de dirigent te positioneren en daarbij voortdurend de zaal in te kijken. Het enige zwakke punt waren de bijdragen van de tenor Fernando Guimarães die op het laatste moment inviel voor de plotsklaps ziek geworden Stuart Jackson. Het was een noodgreep die in de praktijk helaas ook zo uitpakte. De avond daarvoor had hij nog voortreffelijk in Matthäus-Passion onder Václav Luks gezongen, maar mogelijk speelde vermoeidheid hem in deze 'Johannes' parten, want de articulatie in de aria's 'Ach, mein Sinn' en 'Erwäge' schoot tekort en boog herhaalde malen zelfs door naar het larmoyante. Door zijn bescheiden rol in het geheel deed het echter nauwelijks afbreuk aan het imposante karakter van het totaal. Niet minder aangrijpend was het orkestaandeel (12 violen, 4 altviolen/viola d'amore, 3 celli/viola da gamba, contrabas, 2 fluiten, 2 hobo's, fagot, teorbe en orgel) dat zich in zijn veelkleurigheid en warme timbre naadloos met solisten en koor verbond. De fraai uitgewerkte spanningsbogen en de rijke klankschakeringen versterkten nogmaals het idee dat de 'Johannes-Passion' best wel Bachs enige opera zou kunnen worden genoemd. Opzienbarend was ook ditmaal te horen hoezeer het orkest zich naadloos weet te voegen bij wat de verschillende gastdirigenten voor ogen staat, maar zonder daarbij de eigen identiteit te verliezen.
Daniel Reuss hoort als dirigent bij de grote namen (Herreweghe, Jacobs, Gardiner). In deze 'Johannes-Passion' koos hij niet voor monumentaliteit (zoals Gardiner), maar toonde hij een duidelijke voorkeur voor vaart in het geheel (korte fermates, bescheiden rubati, geen uitgesponnen melodielijnen) en interpreteerde hij de tekst op zijn eigen wijze ('Ach großer König' was bij hem eerder gelaagd dan zachtmoedig) en hij gaf veel ruimte aan solisten en koor om een optimale expressie en dus ook contrastwerking te realiseren. Soms leek het zelfs alsof de dynamische contouren spontaan uit het niets ontstonden. In de beperking herkent men doorgaans de meester.
Het publiek wist zich na afloop gegrepen door een uitvoering die alle kenmerken had van een groots evenement. Het slotapplaus was er ook naar.
|
V.r.n.l. Carolyn Sampson, Daniël Elgersma, Fernando Guimarães, Benoît Arnould, Thomas, Walker, André Morsch, Daniel Reuss - Foto Jan Fotograaf |
|